33155 |
strosnijmes |
snijmes:
šnimęts (L426p Buchten)
|
Het losse mes dat gebruikt wordt om stro te snijden, hetzij op de snijkist, hetzij op de snijezel. Zie afbeelding 18, c, waarop twee typen messen zijn afgebeeld. Er is naar de naam van de afzonderlijke typen geïnformeerd, maar dit leverde geen onderscheid in benamingen op. Kennelijk worden beide typen door dezelfde naam aangeduid. Gestel is een soort kapmes. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [stro] zie het lemma ''stro'' (6.1.24).' [N 18, 103a, 106a en 106b; L 26, 12; monogr.]
I-4
|
33158 |
strosnijmolen |
hakselmachine:
hɛksǝlmǝšin (L426p Buchten)
|
Het toestel waarin en waarmee stro tot snippers gehakt wordt dat als veevoeder moet dienen. Vergelijk ook het lemma ''strosnijbak'' (6.4.2). Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel [stro] het lemma ''stro'' (6.1.24). [N 18, 107; L 26, 12; monogr.; add. uit JG 1c]
I-4
|
33128 |
strowis |
struuwis:
štrø̜wiš (L426p Buchten)
|
Klein busseltje lang stro, met name gebruikt om er een stroband van te maken. [S 36; monogr.]
I-4
|
19394 |
strozak |
strozak:
streùzak (L426p Buchten)
|
Met stro gevulde matras (bulster, paljas, strozak) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
17851 |
struikelen |
struikelen:
sjtrukele (L426p Buchten)
|
struikelen [SGV (1914)]
III-1-2
|
25138 |
stuifsneeuw |
fijne stuifsneeuw:
fiene sjtuufsjnêê (L426p Buchten),
stuifsneeuw:
stuufsnee è (L426p Buchten)
|
fijne stuifsneeuw, poolsneeuw [snipper- snipsneeuw] [N 22 (1963)] || verschillende soorten sneeuw [spuwsneeuw, watersneeuw] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
24932 |
stuifzand |
stuifzand:
steufzanjd (L426p Buchten)
|
stuifzand, zeer fijn zand dat gemakkelijk stuift [vliegzand, stobber] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
22362 |
stuiken |
boedelen:
(= in een kuiltje met knikkers werpen).
boedele (L426p Buchten),
[sic]; verwant met Du. buddeln, I. spelen (in het zand II. 1. graven, wroeten, - 2. <reg.> rooien ?
boedele (L426p Buchten),
stuiken:
(= hard knikkeren).
sjtokke (L426p Buchten)
|
benamingen in het knikkerspel [SGV (1914)] || stuiken [knikkers ~ in een kuiltje] [SGV (1914)]
III-3-2
|
25375 |
stuiptrekken |
spartelen:
špartǝlǝ (L426p Buchten)
|
Als de slachter het dier geschoten en gestoken heeft, blijft het nog enige tijd spartelen ten gevolge van het onwillekeurig samentrekken der spieren. [N 28, 16; monogr.]
II-1
|
17642 |
stuitbeen |
staartje:
stértje (L426p Buchten)
|
stuitbeen [gatschenk, stietje, startschroef] [N 10 (1961)]
III-1-1
|