19520 |
wastobbe, wasteil |
kuip:
niet vaak meer gebruikt
koep (L426p Buchten)
|
teil, in de betekenis van zinken tobbe die ovaal van vorm is en twee handvatten heeft; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
30617 |
waterbeits |
waterbeits:
wātǝrbęjts (L426p Buchten)
|
Waterige kleurstof voor hout die gedeeltelijk in de houtvezels trekt. [N 67, 25a; monogr.]
II-9
|
34173 |
waterblaas |
waterblaas:
wātǝrblǭs (L426p Buchten)
|
De eerste met vocht gevulde blaas die de weg baant voor het kalf. [N 3A, 52a]
I-11
|
19457 |
waterdamp, wasem |
zwadem:
sjwaam (L426p Buchten)
|
Zichtbaar gasmengsel dat bij het koken van water opstijgt (damp, blaak) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
28136 |
waterdoorbraak |
waterbreuk:
waterbreuk (L426p Buchten
[(Maurits)]
[Emma, Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Doorbraak van water in bijvoorbeeld een mijngang. [N 95, 893; monogr.]
II-5
|
28141 |
watergalerij |
watergalerij:
wātǝrgalǝri (L426p Buchten
[(Maurits)]
[Eisden])
|
Galerij die alleen dient voor het verzamelen, volgens de invuller uit Q 113 daarnaast ook voor de afvoer van mijnwater als uitbreiding van de schachtput (zie ook het lemma Schachtput). [N 95, 378; monogr.]
II-5
|
28142 |
watergoot |
watergoot:
wātǝrgø̄t (L426p Buchten
[(Maurits)]
[Maurits])
|
Open watergoot die beneden langs de zijwand van de steengang of galerij loopt. De goot ligt lager dan de rest van de vloer van de gang en wordt meteen bij het drijven ervan meegeschoten. [N 95, 787; N 95, 790; monogr.]
II-5
|
24273 |
waterhoen |
lishoentje:
frequenter dan waterheunke
luusjheunke (L426p Buchten),
waterhoen:
waterhoon (L426p Buchten)
|
waterhoen (33 rode bles en wit onder de staart, die vaak wordt opgewipt; algemeen [N 09 (1961)]
III-4-1
|
20484 |
waterige kost |
slobber:
schlòbber (L426p Buchten)
|
slobber; Hoe noemt U: Waterachtig voedsel (zwans, zwadder, zwadderatie, slidder, slierp, slobber, slobbering) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19510 |
waterketel, moor |
moor:
mooijer (L426p Buchten),
watermoor:
watermoor (L426p Buchten)
|
waterketel van koper of ijzeren met hengsel en tuit (moor, meur) [N 20 (zj)]
III-2-1
|