24501 |
braambes |
bramelen:
broamel (L426p Buchten),
bramelten:
braomelte (L426p Buchten, ...
L426p Buchten)
|
braambes [DC 13 (1945)], [SGV (1914)]
III-4-3
|
33295 |
braambessen |
bramelten:
bromǝltǝ (L426p Buchten)
|
Als aanvulling op de vraag die in het lemma Braam is behandeld werd ook geïnformeerd naar de benamingen van de vrucht van de braamstruik. [JG 1b gedeeltelijk, 1c, 2c]
I-5
|
24474 |
braamstruik |
brameltenstruik:
broameltesjtroek (L426p Buchten),
bramen:
bréèm (L426p Buchten, ...
L426p Buchten)
|
braamstruik [DC 13 (1945)], [SGV (1914)]
III-4-3
|
20788 |
braden |
braden:
broaje (L426p Buchten)
|
braden [SGV (1914)]
III-2-3
|
28129 |
brak, vals dak |
brak:
brak (L426p Buchten
[(Maurits)]
[Maurits])
|
Slappe leisteenbank in het dak die dreigt in te storten. [N 95, 576; N 95, 898; N 95, 899; monogr. Vwo 188; Vwo 194; Vwo 670; Vwo 711; Vwo 810; div.]
II-5
|
18034 |
braken |
kotsen:
kotse (L426p Buchten),
overgeven:
euvergeve (L426p Buchten),
spijen:
sjpieje (L426p Buchten)
|
overgeven, vomeren [speuwe, spaven, kitse, kotse, kalve, kalvere] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18114 |
brandblaar |
brandblaar:
brandjblaor (L426p Buchten)
|
Een brandblaar. [DC 14 (1946)]
III-1-2
|
19860 |
branden |
borren:
de kachel bort (L426p Buchten)
|
brandt [de kachel ~ ] [SGV (1914)]
III-2-1
|
19674 |
brander van een lamp |
brander:
brĕnjer (L426p Buchten)
|
brander (v. e. lamp) [SGV (1914)]
III-2-1
|
20562 |
brandewijn |
brandewijn:
brandewien (L426p Buchten)
|
brandewijn; Hoe noemt U: Sterk alcoholische drank, gestookt uit wijn of graan (brandewijn, snevel, franse) [N 80 (1980)]
III-2-3
|