24235 |
roek |
kraan:
kraon (L323p Buggenum),
maaskraan:
etym.aant.
maaskraon (L323p Buggenum)
|
Hoe heet de roek? [DC 06 (1938)] || roek
III-4-1
|
34546 |
roep- en lokwoord voor de eend |
wiele, wiele:
wilǝ, wilǝ (L323p Buggenum)
|
[L 18, 2; L B2, 259b; GV 2, 2k; VC 14, 2r -r-; Vld.; N 19, 74, Q 111 add.; A 6, Q 36 add.; monogr.]
I-12
|
34552 |
roep- en lokwoord voor de gans |
wiele, wiele:
wilǝ, wilǝ (L323p Buggenum)
|
Naast het roepen van namen kan men de ganzen ook lokken door met de tong te klakken of te fluiten. [VC 14, 2p -r-; L 47, 9d; A 6, 6]
I-12
|
34528 |
roep- en lokwoord voor de kip |
tiet, tiet:
tit, tit (L323p Buggenum)
|
Naast de verschillende roepwoorden kan men de kippen ook lokken door een zuigend klappend geluid te maken met de tong tegen de tanden (P 176 (Sint-Truiden)) of door te fluiten (Q 2 (Hasselt)). [N 19, 44a; L 47, 9a; A 6, 2b; A 6, 2a; VC 14, 2n -r-; Vld.; L B2, 259a; monogr.]
I-12
|
34529 |
roep- en lokwoord voor het kuiken |
kuikje, kuikje:
kykskǝ, kykskǝ (L323p Buggenum)
|
[N 19, 44b; A 6, 2c; L 47, 9b; VC 12 2o -r-; monogr.]
I-12
|
21362 |
roepen |
roepen:
roope (L323p Buggenum)
|
roepen [SGV (1914)]
III-3-1
|
24236 |
roerdomp |
teers:
têrs (L323p Buggenum)
|
roerdomp [SGV (1914)]
III-4-1
|
25088 |
roest |
roest:
rŏs (L323p Buggenum)
|
roest [SGV (1914)]
III-4-4
|
25084 |
roesten |
roesten:
rŏsje (L323p Buggenum)
|
roesten [SGV (1914)]
III-4-4
|
21363 |
roezemoezen |
roezemoezen:
Van Dale: roezemoezen, 1. leven, geraas, getier maken; -2. (gew.) een dof, gonzend geluid maken; -3. met bedrijvige drukte en stommelend geluid allerlei kleine bezigheden verrichten, rommelen, scharrelen.
roezemoeze (L323p Buggenum)
|
roezemoezen [SGV (1914)]
III-3-1
|