| 24491 |
schimmel (plantje) |
schimmel:
sjummel (L323p Buggenum)
|
schimmel (plant) [SGV (1914)]
III-4-3
|
| 21244 |
schip |
schip:
sjeep (L323p Buggenum)
|
schip [SGV (1914)]
III-3-1
|
| 18272 |
schoen: algemeen |
schoe:
sjoe (L323p Buggenum)
|
schoen [SGV (1914)]
III-1-3
|
| 18303 |
schoenen (mv.) |
schoenen (mv.):
sjoon (L323p Buggenum)
|
schoenen (mv.) [SGV (1914)]
III-1-3
|
| 19919 |
schoffel |
schoffel:
šufǝl (L323p Buggenum)
|
Gereedschap om onkruid af te snijden en om de grond los te maken. Het bestaat uit een soort mes dat met behulp van een lange steel door de grond geschoven wordt. [N 18, 18a en 48; JG 1a, 1b; A 47, 11a; monogr.; add. uit N 15, 6; N 18, 4 en 50; GV, K7]
I-5
|
| 33302 |
schoffelen, wieden met de schoffel |
schoffelen:
šufǝlǝ(n) (L323p Buggenum)
|
Met een schoffel de bovengrond tussen de plant(rijen) van een gewas zodanig bewerken dat de korstige bovenlaag verkruimeld en het onkruid afgestoken wordt. Het woord schoffelen kan niet alleen in absolute zin gebruikt worden, maar laat zich ook verbinden met een object. Dat kan de te bewerken grond zijn (akker, tuin, enz.) maar ook het te verzorgen gewas dat op die grond staat (bijv. de bieten), en ook het onkruid. [N 15, 6; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit A 47, 11a]
I-5
|
| 17964 |
schokschouderen |
schokschouderen:
sjoksjouwere (L323p Buggenum)
|
schokschouderen [SGV (1914)]
III-1-2
|
| 22371 |
schommel |
ringschottel:
ps. algemene opmerking: in vragenlijst staat een dubbele ? boven de o; waarschijnlijk niet goed genoteerd. Heb het geïnterpreteerd en ingevoerd als een: ø (dus niet omgespeld!).
ringsjŏtel (L323p Buggenum)
|
schommel [SGV (1914)]
III-3-2
|
| 21366 |
schoolopziener |
schoolopziener:
sjôôlopzeener (L323p Buggenum)
|
schoolopziener [SGV (1914)]
III-3-1
|
| 20354 |
schoondochter |
schoondochter:
sjoondochter (L323p Buggenum)
|
schoondochter [DC 05 (1937)]
III-2-2
|