| 19131 |
werk |
rap:
rap (L323p Buggenum)
|
De korte vezels die in de hekel achterblijven bij het uithekelen, waarbij men de lange hennep in de hand overhoudt. Volgens de informant van L 265c is rap afval bij grof hekelen. Dit afval wordt wel bij het stofferen van meubels gebruikt als opvulsel. Dezelfde informant vermeldt dat werk het afval is bij het fijne hekelen. Van dit ø̄fijneø̄ afval kan men linnen maken. [N 48, 25b; N 48, 25c; N 48, 25d; S 13; N 34, C 2 add.; monogr.]
II-7
|
| 21485 |
werk (zn) |
werk:
wèrrek (L323p Buggenum)
|
werk; ben je klaar met je -? [DC 03 (1934)]
III-3-1
|
| 28401 |
werkbij |
werk[bij]:
wrɛ̄k[bij] (L323p Buggenum)
|
Vrouwelijke bij. De werkbij is aanzienlijk kleiner dan de koningin. De werkbijen of werksters verrichten alle in de bijenwoning voorkomende taken zoals het broed warm houden en voeren, de koningin te eten geven en van cel tot cel leiden, raten bouwen, gebruikte cellen oppoetsen, water, stuifmeel, kleverige propolis en zoete nectar aanslepen, de voorraden opbergen en verzegelen, reten stoppen, de poort bewaken en de woning verdedigen, ventileren en schoonhouden. Op grond van die verschillende functies wordt de werkbij ook wel haalbij, voederbij, bouwbij en broedbij genoemd. In de zomer is een werkster na ongeveer zes weken versleten, in de winter, als er geen buitenwerk te doen valt, leeft ze ongeveer vijf à zes maanden. Men kent dus kortlevende zomerbijen en langlevende winterbijen. Voor het woorddeel (-bij) leest men de woordtypen bij/bie en bien. In welke plaatsen deze woordtypen respectievelijk voorkomen, ziet men in het lemma Bij. Voor de fonetische documentatie ervan wordt ook verwezen naar het lemma Bij. [N 63, 12b; S 3, L 1a-m; JG 1a; N 63, 62]
II-6
|
| 18597 |
werkdaagse jas |
`s werkdaagse jas:
ps. deels omgespeld volgens Frings.
sjwɛ̄jøͅse} jas (L323p Buggenum),
aldaagse jas:
eine aldaagse jas (L323p Buggenum),
jas voor `s werkdaags:
ps. deels omgespeld volgens Frings.
eine jas [vø͂ͅr sjwɛ̄jøͅs (L323p Buggenum),
jas voor aldaag:
ps. deels omgespeld volgens Frings.
eine jas [vø͂ͅr} aldaag (L323p Buggenum)
|
werkdagen (mv.) [een jas voor de - ] [SGV (1914)]
III-1-3
|
| 21486 |
werkdag |
werkdag:
ps. deels omgespeld volgens Frings.
eine jas [vø͂ͅr sjwɛ̄jøͅs (L323p Buggenum),
sjwɛ̄jøͅse} jas (L323p Buggenum)
|
werkdagen (mv.) [een jas voor de - ] [SGV (1914)]
III-3-1
|
| 33336 |
werken op de boerderij |
poejakken:
pujakǝ (L323p Buggenum),
schrompen:
šrø̜mpǝ (L323p Buggenum),
slaven:
šlāvǝ (L323p Buggenum)
|
Ook te verstaan als het doen van huishoudelijk werk in het boerenbedrijf. De belangrijkste termen in taalgeografische zin zijn ongetwijfeld schommelen en keuteren; deze zijn dan ook in kaart gebracht; vergelijk nog de behandeling van schommelen in Goossens 1963b. De op Nederlandse bodem ontstane afleiding labeuren van het Franse leenwoord labeur is in de semasiologische kaart 5 ondergebracht. Verreweg het grootste deel van de andere opgaven zijn expressief geladen uitdrukkingen met velerlei connotaties voor "hard werken, zich afsloven" in het algemeen. [JG 1b; L 8, 149, S 47; monogr. add. uit N 5A, 95a; L 37, 11c]
I-6
|
| 25135 |
wervelwind |
wervelwind:
wrɛ͂velwindj (L323p Buggenum)
|
wervelwind [SGV (1914)]
III-4-4
|
| 24399 |
wesp |
wesp:
wisp (L323p Buggenum)
|
wesp [SGV (1914)]
III-4-2
|
| 24408 |
wezel |
wezel:
wezel (L323p Buggenum)
|
wezel [SGV (1914)]
III-4-2
|
| 33300 |
wieden, algemeen |
geden:
gē̜i̯ǝ (L323p Buggenum)
|
Onkruid bestrijden in het algemeen, ongeacht de manier waarop of het gereedschap waarmee dat gebeurt. Vergelijk ook de meer specifieke handelingen in de andere lemmaɛs van deze paragraaf. De benamingen voor het object onkruid, dat in de woordtypen tussen haken is geplaatst, vindt men in het lemma Onkruid, Algemeen. [N 15, 2; N Q, 11b; JG 1a, 1b, 2c; A 47, 11b; L B2, 272; L 8, 92; S 43, Wi 39; monogr.; add. uit N 18, 8b; A 39, 1b]
I-5
|