19835 |
wonen |
huizen:
hoeze (L323p Buggenum),
wonen:
woône (L323p Buggenum)
|
huizen (ww.) [SGV (1914)] || wonen [SGV (1914)]
III-2-1
|
21267 |
woord |
woord:
woard (L323p Buggenum)
|
woord [SGV (1914)]
III-3-1
|
22430 |
worstelen |
weren:
Vgl. WNT sub weren (I): 13. Worstelen.
wêre (L323p Buggenum)
|
worstelen [SGV (1914)]
III-3-2
|
32970 |
wortel |
wortel:
wǫrtǝl (L323p Buggenum)
|
Het deel van de plant dat onder de grond blijft. Het is in de materiaalverzamelingen overal duidelijk gemaakt dat het niet om groente gaat. Vergelijk daartoe de lemma''s ''winterwortel'' en ''tuinworteltje'' in de aflevering over de moestuin. [JG 1a, 1b; L 8, 100a; L 15, 28; S 45; monogr.]
I-4
|
24500 |
wortel (alg.) |
wortel:
[ ò + verkortingsboogje
wòrtel (L323p Buggenum)
|
wortel [SGV (1914)]
III-4-3
|
18117 |
wrat |
wrat:
vrat (L323p Buggenum)
|
wrat [SGV (1914)]
III-1-2
|
17679 |
wreef |
wreef:
vrief (L323p Buggenum),
vrīēf (L323p Buggenum)
|
wreef [SGV (1914)] || wreef - welk gedeelte van het lichaam wordt er mee bedoeld? [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
17888 |
wroeten |
wroetelen:
vreutele (L323p Buggenum),
vrø̄tǝlǝ (L323p Buggenum)
|
Met de snuit in de grond wroeten, gezegd van het varken. Zie afbeelding 3. [JG 1a, 1b, 2c; L monogr.; Wi 56; S 45; monogr.] || wroeten [SGV (1914)]
I-12, III-1-2
|
27431 |
zaag |
zeeg:
zē̜x (L323p Buggenum)
|
Snijwerktuig, dat bestaat uit een platte strook staal die aan één zijde van tanden voorzien is. De strook is bevestigd in een handvat of in een spanraam. Zie ook de lemmata ɛhandzaagɛ en ɛspanzaagɛ.' [S 45; L 8, 101; N 53, 1a; monogr.]
II-12
|
32996 |
zaaien |
zaaien:
zɛ̄i̯ǝ (L323p Buggenum)
|
[N 15, 1a; JG 1a, 1b; A 2, 70; L A2, 234; L 8, 102; L 24, 6a; S 45; Wi 40; RND 111; monogr.]
I-4
|