| 20189 |
zoon |
jong:
jong (L323p Buggenum),
jōng (L323p Buggenum),
zoon:
zoon (L323p Buggenum, ...
L323p Buggenum)
|
(zoon;) Hoe wordt de zoon door de ouders aangesproken, als hij niet bij zijn naam wordt genoemd? [DC 05 (1937)] || zoon [SGV (1914)] || zoon; (Hoe wordt de zoon door de ouders aangesproken, als hij niet bij zijn naam wordt genoemd?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
| 20826 |
zout |
zout:
zaot (L323p Buggenum)
|
zout [DC 03 (1934)]
III-2-3
|
| 21324 |
zuinig |
spaarzaam:
spaarzaam (L323p Buggenum)
|
zuinig [SGV (1914)]
III-3-1
|
| 20518 |
zure haring |
zure haring:
zoere hiëering (L323p Buggenum)
|
rolmops; Hoe noemt U: Een haring in het zuur (rolmops) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
| 20336 |
zuster |
zuster:
zöster (L323p Buggenum),
neen
zuster (L323p Buggenum)
|
zuster [haar] [SGV (1914)] || zuster; bestaat er een woord voor broers en zusters samen (Hd. Geschwister?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
| 25555 |
zuurdeeg maken |
zuren:
zūrǝ (L323p Buggenum),
zuurdesem maken:
zurdęjsǝm mākǝ (L323p Buggenum)
|
Een restant van het deeg een poos laten "rijpen", totdat het zuurdeeg is geworden en het aldus verkregen zuurdeeg gebruiksklaar maken. [N 29, 23b; S 6; monogr.]
II-1
|
| 17883 |
zwaaien |
zwaaien:
zjwĕje (L323p Buggenum)
|
zwaaien [SGV (1914)]
III-1-2
|
| 21407 |
zwaard |
zwaard:
zjwêrt (L323p Buggenum)
|
zwaard (wapen) [SGV (1914)]
III-3-1
|
| 19459 |
zwabber |
dweil:
dweͅi̯əl (L323p Buggenum)
|
zwabber (scheepsdweil) [SGV (1914)]
III-2-1
|
| 20355 |
zwager |
zwager:
zjwoager (L323p Buggenum),
neen
zwaoger (L323p Buggenum)
|
schoonbroeder [SGV (1914)] || zwager (schoonbroeder Bestaan er verschillende woorden voor den broeder van den man of de vrouw, en den man van de zuster? [DC 05 (1937)]
III-2-2
|