21335 |
jood |
jood:
jōēt (L323p Buggenum, ...
L323p Buggenum)
|
jood [SGV (1914)]
III-3-1, III-3-3
|
23211 |
judas |
judas:
Judas (L323p Buggenum),
Opm. arm.
Joedas (L323p Buggenum)
|
Judas [SGV (1914)]
III-3-3
|
21336 |
juffrouw |
juffer:
juffer (L323p Buggenum),
ps. algemene opmerking: in vragenlijst staat een dubbele ? boven de o; waarschijnlijk niet goed genoteerd. Heb het geïnterpreteerd en ingevoerd als een: ø (dus niet omgespeld!).
jŏffer (L323p Buggenum)
|
juffer [SGV (1914)]
III-3-1
|
17602 |
kaak |
kinnebak:
kinnebak (L323p Buggenum)
|
kaak [DC 02 (1932)]
III-1-1
|
21047 |
kaam |
kaam/kamen:
kø̜̄mǝ (L323p Buggenum)
|
Het wit gerimpeld of vlokkig vlies op wijn, bier, azijn, etc. dat wordt gevormd door een spruit- of gistzwam. [S 16; L 1 a-m; L 27, 53; monogr.]
II-2
|
20768 |
kaantjes |
krapjes:
krèpkes (L323p Buggenum)
|
vetklonters die overblijven bij het smelten van runds- of varkensvet [N 06 (1960)]
III-2-3
|
20802 |
kaas |
kaas:
ke͂e͂s (L323p Buggenum)
|
kaas [SGV (1914)]
III-2-3
|
24833 |
kaasjeskruid |
broodjes:
brêûdjes (L323p Buggenum),
brø̄ǝtjǝs (L323p Buggenum)
|
kaasjeskruid, groot || Malva L. Een vrij algemeen voorkomende struikachtige plant met langgesteelde bladeren, bloemen in groepen van twee of meer in de bladoksels en vruchtjes in de vorm van een plat kaasje. Het grote kaasjeskruid (Malva sylvestris L.), dat veel in bermen voorkomt, wordt tot meer dan 1 meter hoog en heeft roze of lichtpaarse bloemen en een ruwbehaarde stengel. Het kleine kaasjeskruid (Malva neglecta Wallr.), dat 40 cm groot wordt, komt meestal liggend voor bij boerderijen en aan wegranden en heeft rozerode, soms ook witte bloemen. De bloei duurt van juni tot september. [A 52, 10a en 10b; monogr.]
I-5, III-4-3
|
23212 |
kabouter |
aardmannetje:
êrdmĕnke (L323p Buggenum)
|
kabouter [SGV (1914)]
III-3-3
|
19751 |
kachel, stoof |
stoof:
štōͅf (L323p Buggenum)
|
kachel [SGV (1914)]
III-2-1
|