20864 |
koffie |
koffie:
koffie (L323p Buggenum)
|
koffie [SGV (1914)]
III-2-3
|
20588 |
koffiedik |
dras:
dras (L323p Buggenum)
|
koffiedik [SGV (1914)]
III-2-3
|
20787 |
koken (intr.) |
koken:
kaoke (L323p Buggenum)
|
koken [DC 03 (1934)]
III-2-3
|
19615 |
kom |
komp:
komp (L323p Buggenum)
|
kom [SGV (1914)]
III-2-1
|
17813 |
komen |
komen:
komen (L323p Buggenum)
|
komen [SGV (1914)]
III-1-2
|
20005 |
konijn |
konijn:
knīēn (L323p Buggenum)
|
konijn [SGV (1914)]
III-2-1
|
21266 |
koning |
koning:
ps. omgespeld volgens Frings.
kø͂ͅning (L323p Buggenum)
|
koning [SGV (1914)]
III-3-1
|
28400 |
koningin |
koningin:
kø̜̄neŋen (L323p Buggenum)
|
Het enige volmaakt vrouwelijke dier in een bijenkolonie. Geslachtelijk is de koningin gelijk aan de werkbij, maar in het larvestadium is de aanstaande koningin gevoed met hoogwaardige voedingsstoffen, de koninginnegelei, en de werkbij niet. In ieder volk is slechts één koningin aanwezig. Haar enige taak bestaat in het leggen van eieren. Zij kan bevruchte of onbevruchte eieren leggen. Uit de bevruchte eieren ontstaan werkbijen of eventueel koninginnen, uit de onbevruchte komen de darren. Een koningin kan een leeftijd van vier à vijf jaar bereiken. Is zij niet meer in staat eieren te leggen en daardoor nutteloos geworden voor de kolonie, dan wordt de oude koningin vervangen door een nieuwe. [N 63, 12d; S 3, L 1a-m; JG 1a + 1b; JG 2b-5, 12; R 3, 42; Ge 37, 37; A 9, 3; monogr.]
II-6
|
19416 |
kookkachel, fornuis |
fornuis:
fərny(3)̄s (L323p Buggenum)
|
fornuis [SGV (1914)]
III-2-1
|
20584 |
kooksel |
kooksel:
koaksel (L323p Buggenum)
|
kooksel; Hoe noemt U: Het gekookte, het kooksel (kokenage, kook, zooi) [N 80 (1980)]
III-2-3
|