28952 |
naad |
naad:
nǭt (L323p Buggenum)
|
Verbinding die ontstaat bij het aanelkaarnaaien van twee stukken van een stof (Van Dale, pag. 1769). [Wi 5; S 25; Gi 1.IV, 14]
II-7
|
28708 |
naaien |
naaien:
nē̜jǝ (L323p Buggenum),
nɛjǝ (L323p Buggenum)
|
Algemene benaming voor naaien. Informanten uit P 119, P 188 en Q 77 merken op dat de benaming lappen ouder is dan naaien. [N 62, 1a; N 62, 1d; A 2, 70; A 37, 1c; L 31, 46; Gi 1.IV, 12; MW; RND; Wi 40; S 25; monogr.]
II-7
|
18184 |
naakt |
naaks:
naaks (L323p Buggenum)
|
naakt [SGV (1914)]
III-1-3
|
26113 |
naald |
naald:
nǭltj (L323p Buggenum)
|
De naald is een draad gehard staal, voorzien aan de ene zijde van een spitse punt en aan de andere zijde van een oog om de draad door te steken. De kleermaker of naaister gebruikt ze om te naaien, te stoppen of te borduren. Men kent naalden in verschillende lengtes en diktes. De keuze van de naald hangt af van het beoogde doel, de draad en dikte van de draad en de dikte van de stof (Gerritse, pag. 26 en 27). [N 59, 11a; N 62, 49a; N 62, 49c; L 5, 2; L 8, 29; L B1, 76; Gi 1.IV, 13a; MW; Wi 6; S 25; monogr.]
II-7
|
23324 |
naar de kerk |
naar de kerk:
noa de kèrk (L323p Buggenum)
|
naar [~ de kerk] [SGV (1914)]
III-3-3
|
17848 |
naar huis gaan |
heimwaarts gaan:
heivers gaon (L323p Buggenum)
|
naar huis gaan [DC 03 (1934)]
III-1-2
|
24213 |
nachtegaal |
nachtegaal:
nachtegaal (L323p Buggenum)
|
nachtegaal [SGV (1914)]
III-4-1
|
18937 |
nadeel |
nadeel:
noadeil (L323p Buggenum)
|
nadeel [SGV (1914)]
III-1-4
|
17770 |
nagel |
nagel:
nagel (L323p Buggenum)
|
nagel [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
20081 |
nagelbloem (clethra alnifolia) |
kruitnagel:
krōētnagel (L323p Buggenum)
|
giroffel (nagelbloem) [SGV (1914)]
III-2-1
|