| 33511 |
boomgaard |
fruitwei:
frøͅi̯t[wei} (Q096p Bunde),
gaard:
gaard (Q096p Bunde)
|
I-7
|
| 19600 |
bord |
telloor:
tĕleur (Q096p Bunde),
təlø̄r (Q096p Bunde)
|
bord [Weijnen BN 06 (1939)] || bord (bij het eten gebruikt) [ZND 16 (1934)]
III-2-1
|
| 20563 |
borrel |
drupje:
dröpke (Q096p Bunde)
|
borrel; Hoe noemt U: Een glaasje sterke drank, borrel (grigo, officiertje, tjipke, sprets, druppel, drup, kleintje, kloekmalder, propje, peut, wippertje, taaie, tikje, slokje, snapsje, spatje) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
| 24981 |
borrelen (van water) |
opborrelen:
opborrele (Q096p Bunde)
|
bobbelend naar boven komen, gezegd van water [borrelen, wellen, walen, kwelmen] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
| 17578 |
borstelig haar |
borstel:
börsjtel (Q096p Bunde),
varkenshaar:
vèrkeshaor (Q096p Bunde)
|
borstelig haar (stekkerhaar, pinhoor] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
| 34258 |
boter |
boter:
bōtǝr (Q096p Bunde)
|
Het bovengedreven vet op de melk. Dit is het eindprodukt van het karnen. [N 12, 51, 52, 55, 58 en 61; JG 1a, 1b; L 1a-m; L 1u, 114; L 20, 26b; L 22, 8; L 27, 67 en 69; S 4 en 17; A 4, 26a en 26b; A 7, 19, 21, 22 en 23; A 9, 15b; A 16, 8a; A 28, 7; N 5A (I]
I-11
|
| 33644 |
bouwland |
akker:
akǝr (Q096p Bunde),
land:
lant (Q096p Bunde),
veld:
vɛlt (Q096p Bunde)
|
Voor de akkerbouw gebruikt land, het geheel van akkers. [N 6, 33a; N 27, 3a; N 5AøIIŋ, 95a, 95b en 95c; N 11, 1a; L 31, 18; L 19, 1a; L 37, 11b; L a1, 113; L 4, 38; JG 1a, 1b; A 3, 38; A 10, 4; A 20, 1b; Wi 7; S 49; RND 4, 7, 8 en 10, r.37; Vld.; monogr.]
I-8
|
| 17639 |
bovendeel van de rug |
pokkel:
pôkkel (Q096p Bunde),
rug:
rök (Q096p Bunde)
|
rug: bovendeel van de rug [mars, hot] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
| 17618 |
bovenlip |
bovenlip:
bóvəlùp (Q096p Bunde)
|
bovenlip [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
| 31711 |
bovenste handvat |
(bovenste, rechtse) handvat:
bøvǝnstǝ hant˲vat (Q096p Bunde)
|
Het bovenste handvat van de steel van de zeis, dat in de linkerhand wordt gehouden. Doorgaans is dit het lange T-vormige handvat, zoals beschreven in de algemene toelichting van deze paragraaf en in de toelichting bij het lemma ''steel van de zeis''; daar zijn ook de opgaven opgenomen waar het bovenste handvat kort en recht is of waar dit bovenste handvat ontbreekt (model B). Om de varianten van de substantiva onder één woordtype bijeen te houden en een vergelijking met de opgaven voor het onderste handvat te vergemakkelijken, zijn de adjectiva (bovenste, lange, grote, enz.) als facultatief in het hoofdwoordtype opgenomen. Zie afbeelding 4, A1 en B1.' [N 18, 67b; N C, 3b1; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-3
|