e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bunde

Overzicht

Gevonden: 1006
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hoesten hoesten: hooste (Bunde, ... ), kotsen: keutsje (Bunde) hoesten [keche, kechelen] [N 10a (1961)] III-1-2
hondenhok hondskooi: hontskūi̯ (Bunde) hondenhok [ZND 38 (1942)] III-2-1
honger hebben appetijt hebben: apetit höbbe (Bunde), honger hebben: honger höbbe (Bunde), zin höbbe (Bunde) honger hebben [schrok hebbe] [N 10 (1961)] III-2-3
hongerig hongerig: hongerig (Bunde), leeg: léég (Bunde) hongerig [greeg] [N 10 (1961)] III-2-3
hoofd hoofd: Plat.  huid (Bunde), kop: kop (Bunde, ... ), kòp (Bunde, ... ) [N 10 (1961)]hoofd [DC 01 (1931)] III-1-1
hoofd (spotnamen) bolles: bölles (Bunde), hoofdschaal: Plat.  huidšaal (Bunde), knikker: B.v. eine ummer water op z`ne knikker kriege.  knikker (Bunde), Plat.  knikkər (Bunde), knors: Plat.  knòrž (Bunde), kroot: Soms.  kroot (Bunde), riethamer: B.v. he had eine kop wie eine riethamer.  riethamer (Bunde) [N 10 (1961)]hoofd [DC 01 (1931)] III-1-1
hoogliggende akker heuvelachtig: hø̄vǝlęxtǝx (Bunde  [moet zijn: Q96d]  ) De woordtypen in dit lemma duiden niet alleen op een hoogliggende akker maar ook op hooggelegen grond in het algemeen zoals hei, zandgrond, droge grond. Verder komen er ook plaatsbepalingen voor als op de hoogte en op een berg. [N 11, 2a en 2f; A 10, 4] I-8
hooi hooi: hø̜i̯ (Bunde) Gemaaid en op het veld drogend of gedroogd gras. In de klankkaart is de klankkleur (eerst velair, dan palataal) en de lengte van de klinker aangegeven; korte klinkers hebben een toevoeging aan het symbool. De aan- en afwezigheid van de j-klank is niet in kaart gebracht, maar uit de varianten in het lemma zelf af te lezen; per aangegeven klankkleur en lengte staan steeds de diftongen vooraan. Wanneer er meer dan één variant voor een plaats was opgegeven, is bij voorkeur het materiaal van de mondelinge enquêtes in kaart gebracht. [N 7, 58; N 14, 88b en 128a; JG 1a, 1b; A 10, 17 en 20; A 16, 1-4; L 1 a-m; L 27, 17; L 34, 70; L 38, 35-36; RND 122; Wi 52; S 14; R (s] I-3
hooi binnenhalen oogsten: ǫu̯xstǝn (Bunde) De algemene benaming voor het vervoeren van het hooi, van het veld waar het is gemaaid en gedroogd, naar de boerderij waar het zal worden opgeslagen als wintervoer. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi. [N 14, 117; A 10, 17; A 16, 4b; L 38, 35; Lu 2, 34 II add.; monogr.] I-3
hooien, hooibouw hooien: hø̜i̯ǝ(n) (Bunde), hooioogst: hø̜i̯ǫu̯gst (Bunde) De woorden voor het geheel van bewerkingen in de hooibouw te zamen genomen: werken in het hooi op het land. Doorgaans is het algemene begrip "hooien" door een werkwoord uitgedrukt. Soms ook werd het begrip door een zelfstandig naamwoord weergegeven met dezelfde algemene betekenis; deze staan achter in het lemma bijeen. De varianten van het woordtype hooien zijn eerst naar klankkleur (eerst velair en daarna palataal) en dan op lengte (eerst lang, dan kort) geordend. Per klankkleur en lengte staan de diftongen steeds vooraan. Zie ook de klankkaart bij het lemma ''hooi'' (kaart 32). [N 14, 86; N 14, 87; JG 1a, 1b; A 10, 17; A 16, 4; A 28, 1d; L 1 a-m; L 27, 18; S 12; monogr.] I-3