20286 |
zuigfles |
fles:
fles (Q095a Caberg),
lots:
lōdzj (Q095a Caberg)
|
zuigfles; een fles met speen om zuigelingen met melk te voeden [teuter, lots, tutter, teuterfles] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
20518 |
zure haring |
zure haring:
zoerən hiering (Q095a Caberg)
|
rolmops; Hoe noemt U: Een haring in het zuur (rolmops) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
17883 |
zwaaien |
zwaaien:
zweye (Q095a Caberg)
|
Zwaaien: (langzaam) ritmisch heen en weer bewegen, bijv. met de armen (scharrewarren, scharmaaien, zwingelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18160 |
zwachtel |
windel:
windel (Q095a Caberg)
|
Zwachtel: lange, smalle strook dun linnen of verbandgaas bijv. voor het verbinden van een wond (windel, vees). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17972 |
zwak, ongezond |
zwak:
zwaak (Q095a Caberg, ...
Q095a Caberg)
|
Sukkelen: aanhoudend ziek of niet gezond zijn, ziekelijk zijn (kwijpelen, plaaieren, op de sukkelbaan zijn, in het sukkelstraatje zijn). [N 84 (1981)] || Zwak: niet sterk, met weinig weerstand (fijn, krank, week, zwak). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17745 |
zwak, slap |
min:
min (Q095a Caberg),
slap:
slap (Q095a Caberg),
zwak:
zwaak (Q095a Caberg),
zwaok (Q095a Caberg)
|
zwak [DC 02 (1932)] || Zwak, slap: gering van lichaamsvermogen, niet sterk (zwak, min, slap). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
24345 |
zwarte bladluis |
bladluis:
eigen spellingsysteem
bladloes (Q095a Caberg)
|
bladluis (zoals bijv. de zwarte tuinbonenluis) [himmelzoad, meelow, melde, smeelje] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
24930 |
zwavelx |
solfer:
solfer (Q095a Caberg)
|
zwavel [DC 02 (1932)]
III-4-4
|
18105 |
zweer |
puist:
puis (Q095a Caberg),
zweer:
zweer (Q095a Caberg)
|
Zweer: huidontsteking vaak met ettervorming ten gevolge van een infectie (zweer, zwerage, zwerije). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
19301 |
zwoegen |
poejakken:
poejakke (Q095a Caberg, ...
Q095a Caberg),
slaven:
slaove (Q095a Caberg, ...
Q095a Caberg),
zich weren:
(= zich niet klein laten krijgen).
ziech weere (Q095a Caberg)
|
hard werken [zwoegen, wroeten, adammen, muiken, ploeteren, trimmen, porren] [N 85 (1981)] || zich bijzonder inspannen, erg veel moeite doen [zich weren, zich uitsloven, weerbieden] [N 85 (1981)]
III-1-4
|