20178 |
een miskraam krijgen |
een miskraam krijgen:
ne miskraom kriege (Q095a Caberg),
een misval krijgen:
ne misval kriege (Q095a Caberg)
|
miskraam, Een ~ krijgen (opslagen, omslaan). [N 84 (1981)]
III-2-2
|
18337 |
een paar sokken |
een paar sokken:
paar zuk (Q095a Caberg),
sokken:
zuk (Q095a Caberg)
|
kousen, paar ~ [zök, zökke] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
17875 |
een pak slaag geven |
afrossen:
aofrosse (Q095a Caberg),
houwen:
houwe (Q095a Caberg),
klop geven:
klop geve (Q095a Caberg),
vegen:
veege (Q095a Caberg)
|
pak slaag geven (batteren, foeksen, foempen, juinen, kletsen, naaien, peren, rossen, smeren, vegen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18077 |
een verkoudheid hebben |
een kou hebben:
n kaw (Q095a Caberg)
|
Verkouden: verkouden zijn; ontsteking van neusslijmvlies, met neusverstopping en slijmafscheiding (verkoud, verkouden, verkeld, versnoft). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17981 |
een ziekte onder de leden hebben |
in een slecht vel steken:
(in e slech vel steeke) (Q095a Caberg, ...
Q095a Caberg,
Q095a Caberg,
Q095a Caberg),
(in e sleech vel steeke) (Q095a Caberg)
|
Sukkelen: aanhoudend ziek of niet gezond zijn, ziekelijk zijn (kwijpelen, plaaieren, op de sukkelbaan zijn, in het sukkelstraatje zijn). [N 84 (1981)] || Ziekelijk: telkens ziek (ziekelijk, ongans, lelijk, zuchtig). [N 84 (1981)] || Zwak: niet sterk, met weinig weerstand (fijn, krank, week, zwak). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18851 |
eenvoudig |
alledaags:
alledaogs (Q095a Caberg),
eenvoudig:
einvoudig (Q095a Caberg),
gewoon:
gewoen (Q095a Caberg)
|
zonder overdaad, weelde of vertoon, niet voornaam [bedest, gewoon, eenvoudig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21517 |
eenzaam |
alleen:
allein (Q095a Caberg),
eenzaam:
einzaam (Q095a Caberg),
eenzelvig:
einzelfig (Q095a Caberg),
op zichzelf:
op zichzelf (Q095a Caberg)
|
alleen, zonder gezelschap; ver van mensen verwijderd [eenlijk, eendelijk, allenig, enig, eens] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
18960 |
eerlijk |
eerlijk en saffierlijk:
ierlek-en-safierlek (Q095a Caberg)
|
zonder leugen en bedrog [treffelijk, eerlijk] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20520 |
eetbare slak |
karakol:
kerkol (Q095a Caberg),
kerrəkol (Q095a Caberg)
|
slak; Hoe noemt U: Een eetbare slak (karakol, kreukel) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20526 |
eierkoek |
eierkoek:
eierkook (Q095a Caberg)
|
eierkoek; Hoe noemt U: Een zachte koek gebakken van fijn deeg, waarin eieren zijn gekneed (eierkoek, eierstruif, flets) [N 80 (1980)]
III-2-3
|