33499 |
augurk |
komkommertje:
WBD/WLD
komkömmerke (Q095a Caberg)
|
Een soort van kleine komkommer die vaak in azijn wordt ingemaakt; een augurk (canichon, augurk). [N 82 (1981)]
I-7
|
20582 |
avondmaal |
avondbrood:
avəntbroet (Q095a Caberg),
avondeten:
aoventete (Q095a Caberg),
avəntaitə (Q095a Caberg),
mag ook eete
aovənd aete (Q095a Caberg)
|
de laatste maaltijd van de dag (verschil tussen zomer en winter [N 06 (1960)] || maaltijden; Hoe noemt U: Namen voor de verschillende maaltijden, afhankelijk van de tijd van de dag, eventueel van het jaar [N 80 (1980)] || namen en uren van de dagelijkse maaltijden: avond [ZND 18G (1935)]
III-2-3
|
20546 |
azijn |
edik:
äek (Q095a Caberg),
eedje:
äedsje (Q095a Caberg)
|
azijn; Hoe noemt U: De zure vloeistof bestaande uit azijnzuur en water, die o.a. gebruikt wordt bij het bereiden en conserveren van spijzen (azijn, arzijn, eek) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
22321 |
baantje glijden op het ijs |
keien:
#NAME?
keye (Q095a Caberg),
schijvelen:
schievele (Q095a Caberg),
slabrikken:
sèlbrikken (Q095a Caberg),
#NAME?
slabrikke (Q095a Caberg)
|
Baantje glijden [siddere, slibbere, sleure, kejje]. [N 07 (1961)] || Glijden: zich langs en oppervlak gemakkelijk, met zeer weinig wrijving voortbewegen (glijden, slibberen, glissen, schuiven, slifferen, slipperen, schampen). [N 84 (1981)]
III-3-2
|
20551 |
babbelaar |
babbelaar:
babbelaer (Q095a Caberg),
babbeleer (Q095a Caberg)
|
babbelaar; Hoe noemt U: Een balletje van suiker of stroop (babbelder, babbelaar, brok, babbel(tje), suikerbal, sabbelder, ababol, rababbel, kussentje, spekje, steek, kokinje, babbelut) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20585 |
bakken |
bakken:
bakkə (Q095a Caberg),
braden:
broojə (Q095a Caberg)
|
bakken; Hoe noemt U: Spijzen met boter of vet bereiden (kuinen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18950 |
baldadig (persoon) |
bretsig:
brétsig (Q095a Caberg),
wild:
wèld (Q095a Caberg)
|
wild en uitgelaten [schavurig, baldadig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18605 |
balein |
balein:
berlējn (Q095a Caberg)
|
balein uit het korset [N 25 (1964)]
III-1-3
|
19351 |
balorig |
kopsig:
köpsig (Q095a Caberg)
|
niet naar raad willen luisteren [balorig, balsturig, netelig, kriemelig, balkjorig, koppig, kwaad] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18322 |
bandschort met borststuk |
scholk:
sjolk (Q095a Caberg)
|
schort met borststuk en schouderbanden [schortel, scholk, sjutsel] [N 24 (1964)]
III-1-3
|