id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
18871 | schrikken | schrikken: sjrikke (Caberg) | door een plotseling angstgevoel bevangen worden en daardoor een onwillekeurige beweging maken [schrikken, verschieteen, ijzen] [N 85 (1981)] III-1-4 |
20489 | schrokken | slokken: sjlòkkə (Caberg), slòkkə (Caberg), wolven: (zo wordt het ook genoemd). als wolf ,ook gezegd van te lang en te hard werken wòvvə (Caberg) | schrokken; Hoe noemt U: Gulzig eten (schrokken, slokken, vreten, verschrokken, schoffelen, wolven, zwelgen, worgen, moffelen, buffelen, schransen) [N 80 (1980)] III-2-3 |
24374 | schub | schub: WBD/WLD sjub (Caberg) | Hoe noemt u elk van de dunne plaatjes waarmee de huid van een vis geheel of gedeeltelijk is bedekt (schub, schubbe, schelp, schulp) [N 83 (1981)] III-4-2 |
18844 | schuchter | beschaamd: besjeemp (Caberg) | bang om de aandacht te trekken of zich te vertonen [blode, bedeesd, beschaamd, schuchter] [N 85 (1981)] III-1-4 |
33586 | schudden van vruchten | schuddelen: WBD/WLD sjöddele (Caberg) | Appels van de boom schudden (muiken). [N 82 (1981)] I-7 |
18102 | schurft | schurft: sjörref (Caberg) | huidziekte, Jeukende ~ veroorzaakt door de schurftmijt; schurft (zeer, rap, krets, rui). [N 84 (1981)] III-1-2 |
24428 | schurftmijt | mijt: eigen spellingsysteem miĕt (Caberg) | mijt die schurft veroorzaakt door gangetjes te graven in de huid van mens en dier [N 26 (1964)] III-4-2 |
18951 | schurk, smeerlap | beest: bies (Caberg), deugeniet: dĕŭgeneet (Caberg), ploertjas: ploertjas (Caberg), smeerlap: smeerlap (Caberg), varken: e verreke (Caberg) | een persoon die allerlei streken uithaalt met kwade bedoelingen [prul, smeerlap, rakker, deugniet, beest, schobberd, schavuit] [N 85 (1981)] III-1-4 |
19063 | schuw | schuw: WBD/WLD sjouw (Caberg) | Hoe noemt u vreesachtig, schrikachtig, gezegd van dieren (schuw, schouw) [N 83 (1981)] III-4-2 |
20962 | selderij | selderij: WBD/WLD sildery (Caberg) | Selderij; de welbekende schermbloemige moesplant die gekweekt wordt als soepgroente waarvoor zowel de blaadjes en de stengel als de wortel gebruikt wordt (selderij, selderie, selder, seljer). [N 82 (1981)] I-7 |