33509 |
rijshout, bonenstaak |
erwtrijs:
ertriezer (Q095a Caberg)
|
Erwtenrijzers, twijgen waartegen bepaalde erwten groeien [N P (1966)]
I-7
|
17669 |
ringvinger |
ringvinger:
ringvinger (Q095a Caberg)
|
Ringvinger: de vierde vinger waaraan men gewoonlijk een ring draagt (ringvinger, goudvinger,vingerling, iedekje, pillepoort). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
33478 |
rode aalbes |
wiemelen:
De vrucht van een aalbessenstruik (bes, zembes, troskesbes, zeebes, bezing, aalbeer, miemer).
’n wiemel (Q095a Caberg)
|
aalbes [N 82 (1981)]
I-7
|
24508 |
rode bosbes |
bosbes:
WBD/WLD
bosbes (Q095a Caberg),
moelber:
WBD/WLD
moeleber (Q095a Caberg),
molber:
WBD/WLD
molleber (Q095a Caberg)
|
De rode bosbes, vossebes (bospalm, naagdebes, kwachtbes, gourbes, kroos, kreus, rode bleek). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
21362 |
roepen |
roepen:
roape (Q095a Caberg)
|
op een luide manier iets mededelen, roepen [skriesen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
25088 |
roest |
roest:
ros (Q095a Caberg)
|
roest, rood- of bruingele bedekking die aan de oppervlakte van ijzer en staal ontstaat door verbinding met zuurstof, vooral in een vochtige omgeving [roester] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
21363 |
roezemoezen |
roezemoezen:
Van Dale: roezemoezen, 1. leven, geraas, getier maken; -2. (gew.) een dof, gonzend geluid maken; -3. met bedrijvige drukte en stommelend geluid allerlei kleine bezigheden verrichten, rommelen, scharrelen.
roezemoeze (Q095a Caberg)
|
druk praten en fluisteren, gezegd van een groep mensen, roezemoezen [tipselen, strisselen, lispelen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
18043 |
roodvonk |
roodvonk:
roedvoonk (Q095a Caberg)
|
Roodvonk: epidemische, zeer besmettelijke ziekte waarbij het lichaam overdekt wordt met rode vlekken (roodjong, plan, St. Antonisvuur). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20516 |
rookvlees |
rookvlees:
röökvleis (Q095a Caberg)
|
rookvlees; Hoe noemt U: Een stuk gerookt vlees (krep, rookvlees) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18100 |
roos (rode uitslag) |
roos:
roes (Q095a Caberg)
|
huiduitslag, Rode ~ met jeuk (roos, bresil, zomerbrand). [N 84 (1981)]
III-1-2
|