20127 |
volière |
vogeltjeskooi:
vuggelkesköj (L245a Castenray)
|
vogelkooi
III-2-1
|
20313 |
volwassen, volgroeid |
groot:
groeët (L245a Castenray),
volwassen:
volwâsse (L245a Castenray)
|
volwassen || volwassen, volgroeid
III-2-2
|
20174 |
voogd |
mom:
mòm (L245a Castenray),
momber:
mòmber (L245a Castenray),
mòmboor (L245a Castenray),
mòmmer (L245a Castenray),
mòntboor (L245a Castenray)
|
voogd
III-2-2
|
18963 |
voor de gek houden |
beziebelen:
beziebele (L245a Castenray),
kloten:
kloeëte (L245a Castenray),
kullen:
kulle (L245a Castenray),
kölle (L245a Castenray),
verneuken:
verneuke (L245a Castenray)
|
bedotten, bij de neus nemen || bedotten, foppen, voor de gek houden || foppen, bedriegen || te pakken nemen, foppen || voor de gek houden, foppen, bedriegen
III-1-4
|
31833 |
voorloper |
voorloper:
vørlyǝpǝr (L245a Castenray)
|
Zware, 45 tot 60 cm lange schaaf met of zonder keerbeitel en met een handvat, die wordt gebruikt om grote stukken hout ruw te bewerken. Zie ook afb. 35. In Herten (L 330) werd als voorloper een reischaaf gebruikt waarin geen keerbeitel was bevestigd. [N 53, 60; N G, 34a-b; monogr.]
II-12
|
18889 |
voornemen |
voornemen:
vurneme (L245a Castenray)
|
voornemen
III-1-4
|
19007 |
voornemens zijn |
zijn eigen voornemen:
zien aege vurneme (L245a Castenray)
|
zich voornemen
III-1-4
|
31274 |
voorslaan |
voorslaan:
vø̜rslǭn (L245a Castenray)
|
Met de voorhamer het gloeiende metaal smeden. Dit werk wordt door de smidsknecht gedaan. Hij houdt daarbij de steel van de voorhamer met beide handen vast en slaat op plaatsen van het werkstuk die hem door de smid worden aangewezen. [monogr.; N 69, add.]
II-11
|
19712 |
vork |
verket:
deel van het verstek
verkét (L245a Castenray),
vork:
deel van het bestek
vörk (L245a Castenray)
|
vork
III-2-1
|
25104 |
vorstvrij |
vorstvrij:
vaorstvreej (L245a Castenray),
vaorsvreej (L245a Castenray)
|
beschermd tegen temperaturen onder de 0 graden
III-4-4
|