24949 |
poel, plas |
poel:
(verkleinwoord: puleke; meervoud: puËl).
poēl (L245a Castenray)
|
poel, plas
III-4-4
|
19425 |
poetsen, schoonmaken |
afdoen:
áfdoēn (L245a Castenray),
doen:
doēn (L245a Castenray),
Ik mòt de keuke nog do‰n, már uurst doej ik schöttelwâsse: ik moet de keuken nog doen, maar eerst ga ik de vaat wassen
doēn (L245a Castenray),
schoonmaken:
schónmake (L245a Castenray),
ik goj miene fiets schónmake
schónmake (L245a Castenray)
|
poetsen || reinigen || schoonmaken || zuiveren
III-2-1
|
19468 |
poetsmiddel |
poetspommade:
poetsplemaat (L245a Castenray)
|
koperpoets
III-2-1
|
19418 |
poken |
poken:
poeëke (L245a Castenray),
porken:
Mit \'t raokeli‰zer ien de káchel poerke
poerke (L245a Castenray),
rakelen:
raokele (L245a Castenray, ...
L245a Castenray)
|
poken || rakelen
III-2-1
|
24803 |
pol |
pol:
pol (L245a Castenray)
|
bosje planten in groei
III-4-3
|
31634 |
pomphuis |
pompenbuis:
pōmpǝbȳs (L245a Castenray)
|
Het cilindervormige pomplichaam waarin de pompzuiger verticaal op en neer beweegt. Het pomphuis wordt aan de bovenzijde afgesloten met een deksel. De taps toelopende onderzijde ervan bevat het pompslot dat verhindert dat opgepompt water terug kan stromen naar de ondergrond. Zie ook afb. 236a. Volgens de invuller uit L 423 werd het pomphuis uit rood koper vervaardigd. Zie voor het woordtype pompenstevel (Q 95) ook het Maastrichts woordenboek, s.v. ɛpómpestievelɛ: "bovenste deel van een pomp, waaraan de benedenbuis is bevestigd."' [N 64, 133e; N 66, 49e; monogr.]
II-11
|
33572 |
pompoen |
pronkappel:
proonkáppel (L245a Castenray)
|
pompoen
I-7
|
31639 |
pompzwengel |
pompenzwengel:
pōmpǝzweŋǝl (L245a Castenray)
|
Een met de hand te bedienen hefboom die door middel van de zuigerstang de pompzuiger op en neer doet bewegen. Zie ook afb. 240. Met het woord ɛijzerwerkɛ (izarwerak) werd in L 423 het geheel van alle metalen onderdelen aangeduid die nodig waren om de zuiger in beweging te brengen. Het ijzerwerk bestond behalve uit de pompzwengel ook uit de ɛstoelɛ (sto:l), de ondersteuning van het scharnierpunt van de pompzwengel, en de passant (pasant), een uit twee metalen plaatjes vervaardigd overgangsstuk dat de scharnierende verbinding vormde tussen de pompzwengel en de zuigerstang. Het hele ijzerwerk was gemonteerd op een houtenplank, de pompenplank (pompzplayk).' [N 64, 133n; N 66, 49n; monogr.]
II-11
|
19474 |
pook |
kachelhaakje:
káchelhökske (L245a Castenray),
pook:
poeëk (L245a Castenray),
rakelijzer:
raokeliēzer (L245a Castenray)
|
kachelpook || kachelpookje || pook
III-2-1
|
24904 |
poosje, tijd |
stoot:
Vb. dat duurt nog enne stoeët, vurdat wij vertrekke.
stoeët (L245a Castenray)
|
poosje, tijd
III-4-4
|