18035 |
diarree |
dunne, de -:
an der dunne (Q121a Chèvremont)
|
ontlasting hebben [afgon, leutere, driete, zijn gevoeg doen] [N 10c (1995)]
III-1-2
|
27969 |
dichtgroeien |
toegroeien:
tsǫwgrø̜jǝ (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Maurits])
|
Gezegd van een mijngang die door de druk op het gesteente langzaam wordt toegedrukt. [N 95, 385; N 95, 386; monogr.]
II-5
|
19807 |
dienblad |
tablet:
tablɛt (Q121a Chèvremont)
|
dienblad, tablet
III-2-1
|
27747 |
diepboring |
verkenning:
verkenning (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Eisden])
|
Verkenning van de ondergrond door middel van diepboringen. [N 95, 169; Vwo 168]
II-5
|
24300 |
dier, beest |
beest:
bieës (Q121a Ch?vremont),
dier:
deer (Q121a Ch?vremont)
|
beest || dier
III-4-2
|
18688 |
dikke want |
pijhaas:
piejhőősje (Q121a Chèvremont)
|
wanten, dikke ~, gemaakt van grove (wollen) stof [pieje, piejhesje] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18266 |
dikke, warme mantel |
mantel:
mantel (Q121a Chèvremont)
|
damesmantel, warme ~ [windvanger, kabang] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
24899 |
dinsdag |
dinsdag:
dees⁄dieg (Q121a Chèvremont)
|
dinsdag
III-4-4
|
27597 |
diploma, houwersdiploma |
houwersdiploma:
hø̜jǝrsdiplōma (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Willem-Sophia])
|
Na het volgen van de cursus voor houwer of elektricien krijgt men het bijbehorende diploma. [N 95, 995]
II-5
|
31706 |
dissel |
disselboom:
desǝlbōm (Q121a Chevremont)
|
Een (korte of lange) boom of balk die aan het voorste asblok van de driewielige kar, de boomwagen of de wagen bevestigd is. De bespanning van de paarden wordt aan deze balk bevestigd. Naargelang de lengte onderscheidt men de korte of kromme dissel (meestal te vinden bij de driewielige kar en de boomwagen), waaraan ten hoogste twee paarden ingespannen konden worden en de lange dissel (meestal te vinden bij de wagen), waaraan twee of meer paarden ingespannen konden worden. De woordtypen die via een attribuut één van deze twee disseltypen aanduiden zijn samengebracht op het einde van het lemma. [N 17, 44a + 50b; N G, 70i-j; JG 1b; JG 1c; JG 1d; JG 2b; A 27, 19 + 21 + 22a; Lu 5, 19 + 21 + 22a; Wi 15; R 3, 93; L 33, 32; monogr.]
I-13
|