19248 |
gedenken; gedachtenis |
gedenken:
jedenke (Q121a Chèvremont)
|
gedenke
III-1-4
|
19046 |
geduld |
geduld:
jedóld’ (Q121a Chèvremont)
|
geduld
III-1-4
|
19256 |
gedupeerd |
de domme zijn:
d’r domme zieë (Q121a Chèvremont)
|
de dupe zijn
III-1-4
|
24150 |
geelgors |
geelgeuts:
jeëljüetsj’ (Q121a Chèvremont)
|
geelgors
III-4-1
|
20796 |
geeuwhonger |
geeuwhonger:
jieëhonger (Q121a Chèvremont),
geiz-hunger:
jietshonger (Q121a Chèvremont)
|
geeuwhonger
III-2-3
|
33705 |
gegraven waterloop |
gracht:
jrāt (Q121a Chevremont)
|
In het algemeen is in dit lemma sprake van een gegraven waterloop als afscheiding of om overtollig water af te voeren of om te bewateren. In dialectenquêtes zijn er veel vragen gesteld naar de benamingen voor een sloot, graaf of gracht. In de antwoorden bleek veel overlap te zitten. Het gaat hier om waterlopen die verschillend van breedte kunnen zijn. Omdat de antwoorden hierover niet eenduidig waren, was het niet mogelijk aan een begrip een vaste breedte toe te kennen. Algemeen kan men zeggen dat een gracht een bredere sloot is, een graaf een wat bredere, vaak droge sloot, en dat een goot, grub en zouw wat smallere waterlopen zijn. Het overeenkomstige bij alle waterlopen is dat ze gegraven zijn. [N 27, 24; AGV, m1; A 20, 1c; A 20, 1d; A 10, 21; A 2, 48; L 24, 27; L 1a-m; L 36, 4; L A1, 62; Lu 1, 5; R 14, 23j; S 11, 33; monogr.]
I-8
|
20692 |
gehakt |
gehakts:
jehaks’ (Q121a Chèvremont)
|
gehakt
III-2-3
|
18803 |
geheugen |
gedchtnis (du.):
jedech(t)’nis (Q121a Chèvremont)
|
geheugen
III-1-4
|
19263 |
gehoorzamen |
luisteren:
loestere (Q121a Chèvremont),
pareren:
pare’re (Q121a Chèvremont)
|
gehoorzamen || luisteren, gehoorzamen
III-1-4
|
20461 |
geil, wellustig |
heet:
hese (Q121a Chèvremont)
|
geil, wellustig [N 10C (zj)]
III-2-2
|