e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q121a plaats=Ch?vremont

Overzicht

Gevonden: 2160
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hagelbui harelschuil: ha⁄relsjoel (Chèvremont) hagelbui III-4-4
hagelen hagelen: ha⁄gele (Chèvremont), harelen: ha⁄rele (Chèvremont) hagelen III-4-4
hagelsteen, hagelkorrel hagel: ha⁄gel (Chèvremont), harel: ha⁄rel (Chèvremont), harelklots: ha⁄relklots (Chèvremont), harelkoren: ha⁄relkoar (Chèvremont), schrot: sjrot (Chèvremont) hagelkorrel, hagelsteen III-4-4
hak hak: hak (Chevremont  [(Julia)]   [Willem-Sophia]) Algemene benaming voor het werktuig dat de mijnwerker gebruikt voor het loshakken van het gesteente en de steenkool. Rond de eeuwwisseling gebruikte men op de Oranje-Nassaumijnen in de regel de kruishouweel, terwijl men in en na de Eerste Wereldoorlog bijna volledig overging op de eenarmige Belgische hak. De "hak" bezat volgens een invuller uit Q 121 aan één kant een punt en aan de andere kant een hamer; het werktuig werd, voor de persluchthamer zijn intrede deed, op de Domaniale mijn gebruikt om de kolen los te slaan. Het woordtype "pik" van de Belgische respondenten is specifiek van toepassing op een dergelijke, eenarmige hak. De term "snijhamer" was volgens Loontjens (pag. 39) op de mijn Hendrik een verouderde benaming voor een kolenhak. [N 95, 732; N 95, 760 add.; monogr.; Vwo 360; Vwo 596] II-5
hakmes hakmets: hakmɛts (Chèvremont), heep: hiəp (Chèvremont) hakmes, snoeibijl || kapmes, hakmes III-2-1
half- of stiefbroer stiefbroer: sjteefbroor (Chèvremont) stiefbroer III-2-2
halfhemd schlafitt (<du.): bep. uitdrukking: mit der - han: te pakken hebben [Van Dale (DN): Schlafittchen, jmdn. am, beim - fassen: iemand bij de lurven, kladden pakken] vgl. Kerkrade Wb. (p. 248): sjlavietsje, slip van de jas. De poliesse hauwe hem mit t -. Inne mit t - pakke.  sjlaviet (Chèvremont) halfhemd, kort overhemd of los linnen borststuk dat onder de halsopeningen van het vest wordt gedragen [frontj] [N 23 (1964)] III-1-3
halfhout plat: plat (Chevremont  [(Julia)]   [Domaniale]) Halfrond stuk hout dat voor verschillende doeleinden, bijvoorbeeld als kap of als bekleding, kan dienen. Het gebruik is afhankelijk van de dikte van het gezaagde hout. [N 95, 330; monogr.; Vwo 353; Vwo 354; Vwo 605; Vwo 606] II-5
halsdoek halsplag: hǭǝsplak (Chevremont  [(Julia)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]) Het vierkant stuk stof dat de mijnwerkers als beschermmiddel tegen stof voor de mond of in de hals dragen. [N 95, 65; monogr.; Vwo 326; Vwo 868] II-5
halsriempje halsriem: hoǝsrēm (Chevremont  [(Julia)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]) Halsriem waar de mijnlamp aan hangt tijdens het klimmen in een schacht. [N 95, 881a; monogr.] II-5