e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q121a plaats=Ch?vremont

Overzicht

Gevonden: 2160
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hondsviooltje hondsviooltje: hongs’viejüelsje (Chèvremont) hondsviooltje III-4-3
hoofd ventilator hoofdventilator: hoofdventilator (Chevremont  [(Julia)]   [Domaniale]) De ventilator die met de uittrekkende schacht is verbonden en zorgt voor de hoofdventilatie in de ondergrondse werken. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel (schacht)- zie men het lemma Schacht. [N 95, 207; monogr.] II-5
hoofdaltaar hoogaltaar: hoeëg-altoar (Chèvremont) Het voornaamste altaar, midden in het priesterkoor [hoogaltaar, hoofdaltaar, hoopaltooër?]. [N 96A (1989)] III-3-3
hoofddoek plag: zie-elewermer= wollen lijfje  plak (Chèvremont) hoofddoek dichtgeknoopt onder de kin [plak, pleksek, kopdeuksek, zielewermer] [N 23 (1964)] III-1-3
hoofdkaas flubbes: flöb’bes (Chèvremont), hoofderkaas: hui’erkieës (Chèvremont), waggelemannes: wagkelema’nes (Chèvremont) hoofdkaas || schertsend voor pudding of hoofdkaas III-2-3
hoofdkap van vrouwelijke religieuzen nonnenkap: nonnekap (Chèvremont) hoofdkap van vrouwelijke religieuzen [N 25 (1964)] III-3-3
hoofdluis luis: loes (Ch?vremont) luis III-4-2
hoofdstroom intrekkende: entrɛkǝndǝ (Chevremont  [(Julia)]   [Winterslag, Waterschei]), loftstroom: lufštrōm (Chevremont  [(Julia)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]) Bij een zeer uitgestrekte mijn is het onmogelijk om met één luchtstroom alle werkpunten te ventileren. De af te leggen weg van deze stroom zou te lang en de luchtsnelheid te groot worden. Ook zou men dan wel veel maar niet overal verse lucht krijgen (Driessen pag. 45). Om deze nadelen te vermijden verdeelt men de intrekkende stroom in verschillende hoofdstromen en deze weer in deelstromen. [N 95, 212] II-5
hoofdtooi van communiemeisjes voile (fr.): vooil (Chèvremont) Sluier, lange witte ~ met een kroontje van wasbloempjes, hoofdtooi van Communiemeisjes. [N 25 (1964)] III-3-3
hoogsel hoogselbred: hȳǝxsǝlbrɛt (Chevremont  [(mv hȳǝxsǝlbrēr)]  ), hoogsels: hȳǝxsǝls (Chevremont) Rechtopstaande plank die op de zijwand bevestigd wordt om deze zijwand hoger te maken en zo de laadruimte te vergroten. Het woordtype steekhoogsel duidt een plank aan die boven op de zijleest gezet wordt als extra verhoging. [N 17, 34 + 40 + add; N 18, 99; N G, 60g; JG 1a; JG 1b; JG 2b; A 26, 1 + add, monogr.] I-13