18287 |
korte broek |
korte boks:
kotte boks (Q121a Chèvremont)
|
broek, korte (jongens)~ die de knieën onbedekt laat [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18600 |
korte onderbroek? |
korte onderboks:
kótte ongerbóks (Q121a Chèvremont)
|
onderbroek, korte ~ [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18562 |
korte overjas |
jekker:
jekker (Q121a Chèvremont),
joppe (du.):
joep (Q121a Chèvremont)
|
overjas, korte ~ [jekker, joep, stoep, baadje] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
20650 |
kotelet, ribstuk |
kotelet:
kót’let (Q121a Chèvremont),
kót’telet (Q121a Chèvremont),
schelharst:
Ing rij sjel¯laasj
sjel’laasj (Q121a Chèvremont)
|
karbonade || kotelet
III-2-3
|
25168 |
koud, mistig en somber weer |
breuzelenweer:
breu⁄zele weer (Q121a Chèvremont),
dompetig (weer):
dum⁄petieg (Q121a Chèvremont),
dóm⁄petieg (Q121a Chèvremont)
|
mistig, nevelig || triest weer
III-4-4
|
31309 |
koudbeitel |
koudbeitel:
kǭt˱bēsǝl (Q121a Chevremont)
|
In het algemeen een beitel waarmee op koud ijzer wordt gewerkt. De koudbeitel is meestal zeskantig in doorsnee, soms ook rond of ovaal. Het werktuig wordt voor diverse werkzaamheden gebruikt zoals het weghakken van bramen en lasslakken, het doorhakken van bouten en het splijten van metaal. De koudbeitel is soms van een steel voorzien. Zie ook afb. 49. [N 33, 109; N 33, 112-113; N 64, 69b; monogr.]
II-11
|
25109 |
koude noordenwind, bijs |
bijs:
bies (Q121a Chèvremont)
|
noordoostenwind
III-4-4
|
26087 |
kozijn |
deurgespan:
dȳrjǝšpan (Q121a Chevremont
[(idem)]
),
venstergespan:
venstǝrjǝšpan (Q121a Chevremont
[(idem)]
),
vensterraam:
venstǝrrām (Q121a Chevremont)
|
Houten of metalen raamwerk, bestaande uit twee stijlen met een boven- en onderdorpel, waarin een deur of raam wordt aangebracht. In Q 113 zijn kozijnen pas kort in gebruik. Voorheen paste men een constructie toe die 'blindraam' of 'rabat' werd genoemd. Daarbij werd in de massief gemetselde muur een opening gelaten waarin later het deur- of raamkozijn werd geplaatst. Het houtwerk van zo'n blindraam werd door middel van de pleisterlaag vastgezet. De kozijnen die tegenwoordig worden gebruikt, zijn dikker dan het kozijn dat bij de blindramen gebruikelijk was. Zij steken aan de binnen- en aan de buitenkant verder naar voren en worden vastgezet met behulp van kozijnankers, die tussen de voegen van de beide spouwmuren worden gemetseld. In verband met deze verankering in het metselwerk wordt het kozijn van tevoren geplaatst (Lochtman, pag. 42). Zie ook het lemma 'Muurraam'. [N 32, 10a-c; N 55, 6a-c; monogr.; div.]
II-9
|
28332 |
kraagschroef |
tire-fond:
tirǝfōn (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Eisden])
|
Grote houtschroef waarvan het bovengedeelte de railvoet op de dwarsligger houdt. Het woordtype "telefoonbout" uit Q 113 en Q 121b voor respektievelijk de mijnen Emma en Willem-Sophia is een volksetymologische verbastering van "tire-fondbout". [N 95, 712; Vwo 453; Vwo 784]
II-5
|
20146 |
kraamverzorgster |
wachtsvrouw:
waads’vrauw (Q121a Chèvremont)
|
kraamverpleegster
III-2-2
|