id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
20646 | varkensvet | schmalz (du.): sjmalts (Chèvremont) | reuzel III-2-3 |
18427 | vaste boord | kraag: kraach (Chèvremont) | kraag, vaste halsboord van een overhemd [N 23 (1964)] III-1-3 |
28055 | vastlopen | vastlopen: vaslōfǝ (Chevremont [(Julia)] [Willem-Sophia]) | Vastlopen, gezegd van de luchthamer. [N 95, 819] II-5 |
32342 | vat, ton | ton: tǫn (Chevremont), vat: vā.s (Chevremont) | Een vat of ton is uit houten duigen en twee bodems samengesteld en wordt met behulp van houten of metalen banden bijeen gehouden. Het middendeel ervan, de buik, heeft de grootste omvang. Vanuit het midden loopt het vat naar het boven- en ondereinde smaller toe. [N E, L; L 21, 40; monogr.] II-12 |
32344 | vat, ton (naar inhoud) | ankertje: ɛŋkǝršǝ (Chevremont) | In dit lemma zijn de benamingen voor vaten en tonnen met een bepaalde inhoudsmaat bijeen geplaatst. Bij één soort benaming worden door de zegslieden soms verschillende inhoudsmaten opgegeven. [N E, L; monogr.] II-12 |
20503 | veel drinken | buizen: päo’ze (Chèvremont), zuipen: Dee zoeffet wie inne karebengel, wie inne karehónk Vrès wie ing kats en zoef wie inne hónk. da bliefste jezónk zoef’fe (Chèvremont) | zuipen III-2-3 |
18547 | veel te wijde broek | flodderboks: flodderboks (Chèvremont) | broek, veel te wijde ~ [flodderboks] [N 23 (1964)] III-1-3 |
20497 | veelvraat | keus: kø̄s (Chèvremont), vreter: vrè’ser (Chèvremont) | vreetkop || vreetzak III-2-3 |
24262 | veer | pluim: plüm (Chèvremont), veer: veer (Chèvremont) | veer || veer, pluim III-4-1 |
19431 | vegen, keren | bezemen: bɛsəmə (Chèvremont), kwispelen: kwespələ (Chèvremont), vegen: veəjə (Chèvremont) | bezemen || vegen III-2-1 |