27984 |
langspijler |
langspijler:
laŋs[pijler] (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Pijler die in de hellingsrichting van de koollaag ligt. Voor de fonetische documentatie van de woorddelen -(pijler), -(streb) en -(taille) zie men het lemma Pijler. [N 95, 479; N 95, 286]
II-5
|
31724 |
lat |
lat:
lats (Q121a Chevremont)
|
In het algemeen een gezaagde strook hout met geringe breedte en dikte. [N 50, 73e; N 50, 74a; monogr.]
II-12
|
27861 |
leempatroon |
kleipatroon:
klęjpatruǝn (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Domaniale]),
leempatroon:
lēmpatruǝn (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Domaniale])
|
Uit leem of klei vervaardigde patroon waarmee het schietgat wordt afgesloten. [N 95, 404; monogr.]
II-5
|
27705 |
leesband |
leesband:
leesband (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Domaniale])
|
Transportband waarop de schachtkool van de schacht naar de wasserij wordt vervoerd. Langs deze band staan de leesjongens die de stenen en andere ongerechtigheden uit de kolen rapen. [N 95, 832; monogr.; N 95, 14]
II-5
|
27706 |
leesjongen |
zeverijjong:
zevǝręjjǫŋ (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Eisden])
|
Jongen die bovengronds de stenen raapt uit via een transportband aangevoerde kolen. De afkorting O.V.S. uit de opgave "o.v.s.-er" (L 433, Q 121c) staat voor Ondergrondse Vakschool. [N 95, 155; monogr.]
II-5
|
28291 |
lege wagen |
lege wagen:
lēǝjǝ wān (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Domaniale])
|
[N 95, 673a; monogr.]
II-5
|
28251 |
leischoenen |
leischoenen:
lęjsǫŋ (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Domaniale])
|
Geleidingsschoenen van de schachtkooi die met enige speling om de geleidingsbomen van de schacht sluiten. [N 95, 97; monogr.]
II-5
|
27596 |
lesboek, instructieboek |
leerboek:
liǝrbux (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Laura, Julia])
|
Instructieboek dat men nodig heeft voor de opleiding tot bijvoorbeeld houwer. [N 95, 994]
II-5
|
27568 |
lidmaatschapsboekje |
mitgliedsboekje:
metjlītsbøxsjǝ (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Wilhelmina])
|
Lidmaatschapsboekje van de vakbond. [N 95, 983]
II-5
|
27466 |
lier |
haspel:
haspǝl (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Domaniale]),
mopje:
mø̜pjǝ (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Maurits])
|
Algemene benaming voor een hijswerktuig met horizontaal geplaatste as waarmee bijvoorbeeld mijnwagens of zware voorwerpen verplaatst kunnen worden. Een lier kan met de hand of mechanisch, bijvoorbeeld elektrisch of met perslucht, worden aangedreven. Volgens Defoin (pag. 174) maakt men in Nederland naar aanleiding van de aandrijving een onderscheid tussen een windas en een lier: de windas wordt met de hand gedraaid en de lier met een motor. Omdat vraag N 95A, 13 vrij algemeen was gesteld ("Hoe noemt u een lier waarmee wagens of zware voorwerpen verplaatst kunnen worden") en omdat de lier in de mijn voor veel doeleinden wordt gebruikt, zijn de antwoorden "Hollandse lier" (Q 21), "rooflier" (Q 21), "stijlentrekker" (L 374) en "koepe-lier" (Q 21) verplaatst naar respectievelijk de lemmata Rooflier, Stijlentrekker en Koepe-lier. De opgave "kolom" uit Q 21 is volgens de invuller een zuilenlier en de term "mopje" werd volgens de zegsman uit Q 121a gebruikt voor een kleine lier in doortochten. De term "lier" is volgens de respondent uit Q 121c een Nederlandse benaming die op de Domaniale mijn pas in zwang kwam toen er een Nederlands sprekend kader op de mijn tewerkgesteld werd. [N 95A, 13; monogr.; N 95, add.; Vwo 477; Vwo 797]
II-5
|