27682 |
portiersloge |
portiersboede:
pǫrtīrsbūt (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Domaniale])
|
De ruimte waar de portier zich bevindt. Uit de woordtypen "penningcontrole", "penningenboede" en "markenboede" blijkt dat de portier ook soms de dienstpenningen uitgaf. [N 95, 4]
II-5
|
28011 |
produktiegereed |
vaardig:
vēǝdex (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Domaniale])
|
Gezegd van een pijler die gereed is om in produktie gebracht te worden. [N 95, 198]
II-5
|
27588 |
promotie maken |
bevorderd werden:
bǝvøǫrdǝrt wēǝdǝ (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Domaniale])
|
In rang bevorderd worden of meer loon krijgen. [N 95, 1003]
II-5
|
27872 |
propschoten |
propschoten:
prǫpšø̜s (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Wilhelmina])
|
Schoten die de prop wegschieten, maar die wat het gesteente betreft zonder uitwerking blijven. [N 95, 441; monogr.; Vwo 404]
II-5
|
28207 |
pruimtabak |
sjiek:
šik (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Willem-Sophia])
|
Tabak die geschikt is om gepruimd te worden. De mijnwerker gebruikte pruimtabak ondergronds ter vervanging van de sigaret. Volgens Dieteren 1984 (pag. 60) stopten de mijnwerkers in het begin van de Limburgse mijnbouw pruimtabak achter hun kiezen als bescherming tegen het gevaarlijke stof. [N 95, 965]
II-5
|
27555 |
pungel |
kuiltas:
kultɛš (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Zolder])
|
De tas of samengeknoopte handdoek waarin de mijnwerker zijn spullen naar de mijn meeneemt. Volgens een informant van Q 121 vormen een broek, jasje, hemd, sokken, halsdoek en stukje klokzeep, samengebonden in een blauw geruite handdoek, de pungel. De "sneebors" uit K 361 is een speciale broodzak, een tas die alleen voor boterhammen wordt gebruikt. [N 95, 69; monogr.; Vwo 124; Vwo 579]
II-5
|
27904 |
raam |
raamwerk:
rāmwɛrk (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Domaniale]),
venster:
venstǝr (Q121a Chevremont
[(+)]
)
|
Ondersteuning, bestaande uit twee stijlen, een kap en een vloerbalk. [N 95, 315; monogr.] || Zie kaart. Een van glas voorziene opening waardoor het buitenlicht naar binnen valt. In het onderzoeksgebied worden de woorden 'venster' en 'raam' ook wel gebruikt voor de houten of metalen omlijsting waarin de vensterruit wordt geplaatst. In het Standaardnederlands zijn de woorden 'raam', 'venster' en 'glas' onzijdig, in de meeste Limburgse dialecten echter vrouwelijk. Wanneer door de invullers nadrukkelijk een vrouwelijk genus werd opgegeven, is achter de betreffende plaatscode een (+) opgenomen. [N 55, 37; RND 49; A 46, 10a; L mon.; monogr.; Vld.]
II-5, II-9
|
27713 |
rangeerterrein |
rangeerplei:
raŋšērpla.j (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Domaniale])
|
Plaats waar de kolentreinen worden samengevoegd of gesplitst. [N 95, 23]
II-5
|
28312 |
regelaar vervoer |
telefonist:
tɛlǝfonest (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Maurits])
|
De vervoerregelaar regelt in de Nederlandse mijnen het transport en de distributie van de lege wagens voor de verschillende laadstations. In de Belgische mijnen kent men hiervoor de "dispatcher". "De dispatcher verdeelt de ledige mijnwagens over de verschillende afdelingen en pijlers. Hij vormt de rijen wagentjes voor hun vertrek en stelt zich gedurende de ganse werktijd telefonisch op de hoogte van het vervoer" (Vanwonterghem pag. 100). [N 95, 150; N 95, 149b; monogr.; Vwo 233; Vwo 284; Vwo 828; Vwo 830]
II-5
|
30537 |
regenpijp |
kandelpijp:
kandǝlpīf (Q121a Chevremont)
|
De buis die het regenwater vanuit de dakgoot naar beneden voert. [N 64, 149a; L 24, 23b; L 24, 38; L B1, 160b; monogr.; Vld.]
II-9
|