25337 |
afpassen met de voet, aftreden |
aftreden:
aoftreeën (Q071p Diepenbeek)
|
de lengte bepalen door stappen [aftreden] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
30720 |
afpuimen |
afpuimen:
ǭfpǫwmǝ (Q071p Diepenbeek)
|
Een verflaag afschuren met behulp van een stuk puimsteen. Afpuimen vindt bijna uitsluitend toepassing bij een verflaag op nieuw hout en op een eerste menie-verflaag. Het dient om onzuiverheden in de verflaag, houtvezels etc. te verwijderen. Zie ook het lemma 'Puimsteen'. [N 67, 70c]
II-9
|
23734 |
afraffelen |
aframmelen:
e gebed oaframmelen (Q071p Diepenbeek)
|
(te) snel bidden, een gebed afraffelen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
33744 |
afrasteringshout |
vreehout:
vrējhōt (Q071p Diepenbeek)
|
In het algemeen het hout waarmee men de weide afrastert. Dat kunnen dennenhout, eikenhout, berkenhout, acacia en andere houtsoorten zijn. Vergelijk lemma 5.13 ɛpaal van de weideafrasteringɛ.' [N 14, 66; monogr.]
I-8
|
19872 |
afrikaantje |
stinker:
sti.nkər (Q071p Diepenbeek),
stinkertje:
sti.nkərkə (Q071p Diepenbeek),
stīĕnkərkə (Q071p Diepenbeek),
-
stinkərkəs (Q071p Diepenbeek)
|
Afrikaantje (tagetes patula). De bladeren zijn samengesteld en tevens ovaal. De bloemkorfjes staan op zeer verdikte stelen. Het zijn lage plantjes, welke vaak gebruikt worden voor randen en mozaïek-perken. De bloemen zijn donkergeel, meest met bruin gekle [DC 54 (1979)], [DC 60a (1985)], [N 92 (1982)]
III-2-1
|
21158 |
afrit |
afrit:
aofrit (Q071p Diepenbeek)
|
een hellende weg waarlangs men een brug, een dijk enz. kan verlaten (afrit, afging, afrij) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
34245 |
afromen |
doordraaien:
dō.rdrē̜.ǝ (Q071p Diepenbeek),
romeren:
romǝrǝ (Q071p Diepenbeek)
|
De room van de melk scheppen. Men kon de room van de melk scheiden door met een houten latje de room tegen te houden, terwijl de ontroomde melk door de tuit van de in schuine stand gehouden roomschotel wegvloeide. Een andere methode was de melk overgieten of aflaten in een andere kruik of emmer, terwijl men de aan de oppervlakte gevormde room tegenhield door blazen. Een modernere manier van scheiden van room en melk gebeurde met de melkmachine of centrifuge. [A 23, 3; Lu 1, 3; JG 1a, 1b, 1d; Vld.; monogr.]
I-11
|
32755 |
afschepschop |
schoffelschoep:
šufǝlšop (Q071p Diepenbeek)
|
Een afschepschop is een schop die men gebruikt bij het spitten, om de ruwe en vaak begroeide bovenlaag van de uit te spitten voor af te scheppen en in de open voor te deponeren. Vergelijk ook het vorige lemma. Zoals uit enkele termen blijkt, betreft het vaak een schop die ook voor ander schepwerk gebruikt wordt. [N 11A, 149b; N 18 add.; div.]
I-1
|
25089 |
afscheuren, afritsen |
afscheuren:
aofsjeorən (Q071p Diepenbeek)
|
afscheuren [rippen, afritsen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
33312 |
afsnijden met de sikkel |
snijden:
snii̯ǝ (Q071p Diepenbeek)
|
[L B2, 281; Lu 1, 16.2; monogr.; add. uit N Q, 11c]
I-5
|