e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Diepenbeek

Overzicht

Gevonden: 5709
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
afpassen met de voet, aftreden aftreden: aoftreeën (Diepenbeek) de lengte bepalen door stappen [aftreden] [N 91 (1982)] III-4-4
afpuimen afpuimen: ǭfpǫwmǝ (Diepenbeek) Een verflaag afschuren met behulp van een stuk puimsteen. Afpuimen vindt bijna uitsluitend toepassing bij een verflaag op nieuw hout en op een eerste menie-verflaag. Het dient om onzuiverheden in de verflaag, houtvezels etc. te verwijderen. Zie ook het lemma 'Puimsteen'. [N 67, 70c] II-9
afraffelen aframmelen: e gebed oaframmelen (Diepenbeek) (te) snel bidden, een gebed afraffelen. [N 96B (1989)] III-3-3
afrasteringshout vreehout: vrējhōt (Diepenbeek) In het algemeen het hout waarmee men de weide afrastert. Dat kunnen dennenhout, eikenhout, berkenhout, acacia en andere houtsoorten zijn. Vergelijk lemma 5.13 ɛpaal van de weideafrasteringɛ.' [N 14, 66; monogr.] I-8
afrikaantje stinker: sti.nkər (Diepenbeek), stinkertje: sti.nkərkə (Diepenbeek), stīĕnkərkə (Diepenbeek), -  stinkərkəs (Diepenbeek) Afrikaantje (tagetes patula). De bladeren zijn samengesteld en tevens ovaal. De bloemkorfjes staan op zeer verdikte stelen. Het zijn lage plantjes, welke vaak gebruikt worden voor randen en mozaïek-perken. De bloemen zijn donkergeel, meest met bruin gekle [DC 54 (1979)], [DC 60a (1985)], [N 92 (1982)] III-2-1
afrit afrit: aofrit (Diepenbeek) een hellende weg waarlangs men een brug, een dijk enz. kan verlaten (afrit, afging, afrij) [N 90 (1982)] III-3-1
afromen doordraaien: dō.rdrē̜.ǝ (Diepenbeek), romeren: romǝrǝ (Diepenbeek) De room van de melk scheppen. Men kon de room van de melk scheiden door met een houten latje de room tegen te houden, terwijl de ontroomde melk door de tuit van de in schuine stand gehouden roomschotel wegvloeide. Een andere methode was de melk overgieten of aflaten in een andere kruik of emmer, terwijl men de aan de oppervlakte gevormde room tegenhield door blazen. Een modernere manier van scheiden van room en melk gebeurde met de melkmachine of centrifuge. [A 23, 3; Lu 1, 3; JG 1a, 1b, 1d; Vld.; monogr.] I-11
afschepschop schoffelschoep: šufǝlšop (Diepenbeek) Een afschepschop is een schop die men gebruikt bij het spitten, om de ruwe en vaak begroeide bovenlaag van de uit te spitten voor af te scheppen en in de open voor te deponeren. Vergelijk ook het vorige lemma. Zoals uit enkele termen blijkt, betreft het vaak een schop die ook voor ander schepwerk gebruikt wordt. [N 11A, 149b; N 18 add.; div.] I-1
afscheuren, afritsen afscheuren: aofsjeorən (Diepenbeek) afscheuren [rippen, afritsen] [N 91 (1982)] III-4-4
afsnijden met de sikkel snijden: snii̯ǝ (Diepenbeek) [L B2, 281; Lu 1, 16.2; monogr.; add. uit N Q, 11c] I-5