e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Diepenbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gat, opening (mv) koter: kuətər (Diepenbeek) gaten (znw mv) [N 26 (1964)] III-4-4
gauwdief schelm: sjèlm (Diepenbeek) een dief die op behendige, listige wijze te werk gaat [gauwdief, schelm] [N 90 (1982)] III-3-1
gazon pelouse (fr.): ploes (Diepenbeek) gazon III-2-1
gebakje clairtje: eeklèèrke (Diepenbeek) roomsoesje III-2-3
gebakken appelschijven boomspek: boomspek (Diepenbeek) appelschijven III-2-3
gebarsten gebarsten: gǝbǫsǝ (Diepenbeek) Gezegd van verflagen die scheuren vertonen. ø̄De oorzaak van scheuren in een verflaag is gelegen in een tekort aan elasticiteit der laag bij goed hechten aan den ondergrond. Verder kunnen tot het ontstaan van scheuren medewerken plotselinge temperatuurswisselingen, een te vette ondergrond, de spanningen die door langzamer drogen der grondlagen ontstaan, en sterk uiteenloopende uitzettingscoëfficiënten van grond- en deklaagø̄ (Zwiers II, pag. 324). [N 67, 69c] II-9
gebed gebed: gebed (Diepenbeek) Een gebed, [jebed?]. [N 96B (1989)] III-3-3
gebeden gebeden: gebèèën (Diepenbeek) De gebeden meervoud. [N 96B (1989)] III-3-3
gebedsweek bedeweek: bèëweek (Diepenbeek) Een gebedsweek. [N 96B (1989)] III-3-3
gebeier gelui: het geleui (Diepenbeek) Het gelui, het gebeier van de klok(ken). [N 96A (1989)] III-3-3