24488 |
gele narcis |
gele tijloos:
gêêl téĕjlōēs (Q071p Diepenbeek),
ook: po6sblom
ɛgeəlɛteilus (Q071p Diepenbeek),
paasbloem:
pósblòm (Q071p Diepenbeek),
ook: ge6lteilus
ɛpoəsɛblom (Q071p Diepenbeek)
|
Gele narcis (narcissus pseudonarcissus). De bijkroon is ongeveer even lang als de bloemdekslippen. Meestal één bloem aan elke bloemstengel, zelden twee. De rand van de bijkroon is regelmatig ingesneden (zie bij de …witte narcis"). [N 92 (1982)] || wilde narcis [DC 60a (1985)]
III-4-3
|
24615 |
gele plomp |
boterstamper:
boter stamper
bòtər stoompər (Q071p Diepenbeek),
ook: pompbloar* en pompruz6*
ɛbotərstompər (Q071p Diepenbeek),
pompenblad:
ook: pompruz6 en bot6rstomp6r*
ɛpompəɛbloar (Q071p Diepenbeek),
pompenroos:
ook: pompbloar* en bot6rstomp6r*
ɛpompəɛruzə (Q071p Diepenbeek)
|
gele plomp [DC 60a (1985)] || Gele plomp (nuphar luteum). Waterplant; de bladeren zijn eivormig met een hartvormige voet, ze zijn drijvend met lange driekantige stelen; de bloemen hebben talrijke kroonblaadjes en 5 gele kelkbladeren. Bloeitijd in mei tot augustus. Te vinden in plassen [N 92 (1982)]
III-4-3
|
33239 |
gele voederwortel |
paardspoten:
pi̯atsputǝ (Q071p Diepenbeek)
|
Daucus carota L. In de genoemde vragenlijst is gevraagd naar twee variëteiten naast de algemene benaming winterwortel die in het vorige lemma ter sprake kwam. Hier is alleen opgenomen hetgeen afwijkend is van lemma Winterwortel. Lobbericher naar het Rijnlands dorpje Lobberich. [N Q, 6b; monogr.]
I-5
|
32991 |
geleding |
lid:
lē.t (Q071p Diepenbeek)
|
Het deel van de graanstengel dat zich tussen twee knopen bevindt. Zie afbeelding 2, d. [JG 1a; monogr.; add. uit JG 1b]
I-4
|
21005 |
gelei |
gelei:
zjelei (Q071p Diepenbeek)
|
gelei
III-2-3
|
23501 |
gelezen mis |
leesmis:
lèësmès (Q071p Diepenbeek)
|
Een gelezen, stille mis [lèèsmis, sjtil mès?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
25078 |
gelijken (op) |
doen denken aan:
duut denkən aon (Q071p Diepenbeek),
gelijken:
gelāiken (Q071p Diepenbeek),
gelijken (Q071p Diepenbeek),
op een trekken:
opeen trekkən (Q071p Diepenbeek),
op trekken:
op trekken (Q071p Diepenbeek)
|
aan het genoemde doen denken, lijken, schijnen [tonen, lijken] [N 91 (1982)] || gelijken [ZND 25 (1941)] || in vele opzichten overeenkomen (bijv. uiterlijk) [lijken, gelijken, trekken] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
22544 |
gelijkspel |
boef:
boef (Q071p Diepenbeek)
|
Gelijkspel.
III-3-2
|
22334 |
gelijkspelen |
boeffen:
boefe (Q071p Diepenbeek),
gelijk:
gelijk (Q071p Diepenbeek)
|
Gelijkspelen. || quitte spelen, niet verliezen maar ook niet winnen [zijn zaad hebben, tot zijn zaad zijn, gelijk spelen, gelijk staan] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
23206 |
geloof |
geloof:
hē heͅt ze geloof verloren (Q071p Diepenbeek),
hie hät zə gəloͅəf vərloirən (Q071p Diepenbeek)
|
Hij heeft zijn geloof verloren. [ZND 23 (1937)]
III-3-3
|