30671 |
afsteekmes |
steekmes:
stīǝkmɛs (Q071p Diepenbeek)
|
Werktuig voor het verwijderen van kalk- of waterverflagen en van opgeloste of afgebrande verflagen. Het vertoont dezelfde vorm als het plamuurmes, maar heeft een stugger blad. In Q 121 werd als afsteekmes een 'afgesleten spachtelmes' ('āfjǝšlē̜sǝ špaxtǝlm'ts') gebruikt. [N 67, 54c]
II-9
|
33086 |
afsteker |
afsteker:
ǭfstēi̯ǝkǝr (Q071p Diepenbeek)
|
Bij het bergen van de oogst in de schuur zijn altijd twee, soms ook drie personen betrokken. De afsteker (dit lemma) werpt de schoven van de oogstkar naar beneden; de tasser (lemma ''tasser in de schuur'', 5.1.13) tast de schoven op in het schuurvak. Als de afstand tussen de afsteker en de tasser te groot is geworden wanneer men al hoog is gevorderd op de tas, worden de schoven door een derde persoon (lemma ''bijgooier'', 5.1.14) doorgegeven. Dit lemma bevat de benamingen voor degene die de schoven van de kar af aanreikt aan degene die stapelt, of eventueel aan de tussenpersoon. Normaal gesproken is dit een neergaande beweging (af-). Sommige opgaven bevatten het voorvoegsel op-; hierbij moet wel gedacht worden aan een hoger dan de wagen gelegen graanstapel. [N 15, 47; monogr.]
I-4
|
30791 |
afstoppen |
inmastieken:
ęjnmastekǝ (Q071p Diepenbeek)
|
Een ruit met behulp van stopverf in de sponning vastzetten. [N 67, 90e]
II-9
|
29030 |
aftekenen met krijt |
bet krijt aftekenen:
bɛ kręjt ǭftēkǝnǝn (Q071p Diepenbeek)
|
In verband met het passen de kledingstukken aftekenen met krijt. [N 59, 75; N 59, 74]
II-7
|
33313 |
aftrekken (met de hand) |
plukken:
pløkǝ (Q071p Diepenbeek)
|
Het uit de grond trekken van konijnevoer, onkruid, e.d., zonder dat daarbij gereedschap wordt gebruikt. [N Q, 11c]
I-5
|
33031 |
aftrekken, uitwinnen |
uitrennelen:
ǭ.tręnǝlǝ (Q071p Diepenbeek),
uitwinnen:
ǭǝtwē̜i̯nǝ (Q071p Diepenbeek)
|
Na het inkappen rolt de maaier met de mathaak de halmen samen en haalt ze naar zich toe. Het is de "tweede fase" van de zichtbehandeling. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en bij het lemma ''afleggen'' (4.4.3) bij het maaien met de zeis. [N 15, 16g; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 23, 16.2; L 48, 34.2; Lu 2, 34.2; monogr.; add. uit N 15, 16i]
I-4
|
24848 |
afvallen van bladeren |
vallen:
vallen (Q071p Diepenbeek),
valən (Q071p Diepenbeek)
|
afvallen v. bladeren [ZND 32 (1939)]
III-4-3
|
19529 |
afwasteil, afwasbak |
afwasbassin:
ōͅfwāsbəseͅŋ (Q071p Diepenbeek)
|
bak waarin men afwast [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19655 |
afwaswater |
afwaswater:
oafwaaswetter (Q071p Diepenbeek)
|
Hoe noemt u in uw dialect het water waarin men de vaat doet/gedaan heeft? [N105 (2000)]
III-2-1
|
23648 |
agnus dei |
agnus dei:
agnus dei (Q071p Diepenbeek)
|
Het (vaste) misgezang dat na het Onze Vader wordt gezongen, het Agnus Dei. [N 96B (1989)]
III-3-3
|