23207 |
geloven |
geloven:
geluijvən (Q071p Diepenbeek),
geløiven (Q071p Diepenbeek),
gələjvən (Q071p Diepenbeek)
|
Geloven. [ZND 35 (1941)]
III-3-3
|
26287 |
geluid maken, gezegd van de kammen |
kloppen:
klǫpǝ (Q071p Diepenbeek)
|
Het geluid van de kammen van het aswiel bij het malen. Afhankelijk van het al dan niet goed functioneren van het gangwerk hoort men een aangenaam of een onaangenaam geluid. Dit laatste is bijvoorbeeld het geval wanneer de kammen niet op de juiste steek zijn gezet. [N O, 11p; Vds 95; Jan 114; Coe 89; Grof 112]
II-3
|
25188 |
geluid van naderend onweer |
fummelen:
fömmələn (Q071p Diepenbeek)
|
een dof, rollend geluid maken, gezegd van bijv. de donder [rommelen, rederen, meutelen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
17710 |
geluidloos een wind laten |
veesten:
veisten (Q071p Diepenbeek),
vèse (Q071p Diepenbeek)
|
geluidloos een wind laten [feuze, bussinge] [N 10c (1995)]
III-1-1
|
19099 |
geluk |
chance (fr.):
sjaos (Q071p Diepenbeek),
geluk:
gelŭk (Q071p Diepenbeek)
|
Ge moet hem dat geluk gunnen (hij heeft het verdiend, ge moet hem niet benijden). [ZND 24 (1937)] || geluk
III-1-4
|
19220 |
geluksvogel; altijd geluk hebben |
chance-pin (< fr.):
sjaospin (Q071p Diepenbeek),
gelukkige tap:
enne geløͅkkigen tap (Q071p Diepenbeek),
geluksvogel:
enne geløͅksvogel (Q071p Diepenbeek),
gələksvōgəl (Q071p Diepenbeek),
gelukzak:
eͅnə gələksak (Q071p Diepenbeek)
|
geluksvogel || Iemand die altijd geluk heeft. [ZND 35 (1941)]
III-1-4
|
19101 |
gemak |
gemak:
ook ZND 23, 076
gemaoken (Q071p Diepenbeek),
gəma͂k (Q071p Diepenbeek)
|
gemak [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
19227 |
gemakkelijk |
gemakkelijk:
ook materiaal znd 23, 77
gemekkelĕk (Q071p Diepenbeek),
gəmeͅkələk (Q071p Diepenbeek)
|
gemakkelijk [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
22441 |
gemaskerd persoon |
gemaskeerde:
gəmaskērdə (Q071p Diepenbeek),
vastenavondsgek:
vastenavondsgek (Q071p Diepenbeek),
vastenavondsman:
vastenavondsman (Q071p Diepenbeek),
verklede:
verklede (Q071p Diepenbeek)
|
Hoe heet: een gemaskerd persoon? [ZND 31 (1939)]
III-3-2
|
18945 |
gemeen |
gemeen:
ook materiaal znd 23, 79
gemein (Q071p Diepenbeek),
gəmeen (Q071p Diepenbeek)
|
gemeen (smerig, slecht) [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|