e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Diepenbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
geloven geloven: geluijvən (Diepenbeek), geløiven (Diepenbeek), gələjvən (Diepenbeek) Geloven. [ZND 35 (1941)] III-3-3
geluid maken, gezegd van de kammen kloppen: klǫpǝ (Diepenbeek) Het geluid van de kammen van het aswiel bij het malen. Afhankelijk van het al dan niet goed functioneren van het gangwerk hoort men een aangenaam of een onaangenaam geluid. Dit laatste is bijvoorbeeld het geval wanneer de kammen niet op de juiste steek zijn gezet. [N O, 11p; Vds 95; Jan 114; Coe 89; Grof 112] II-3
geluid van naderend onweer fummelen: fömmələn (Diepenbeek) een dof, rollend geluid maken, gezegd van bijv. de donder [rommelen, rederen, meutelen] [N 91 (1982)] III-4-4
geluidloos een wind laten veesten: veisten (Diepenbeek), vèse (Diepenbeek) geluidloos een wind laten [feuze, bussinge] [N 10c (1995)] III-1-1
geluk chance (fr.): sjaos (Diepenbeek), geluk: gelŭk (Diepenbeek) Ge moet hem dat geluk gunnen (hij heeft het verdiend, ge moet hem niet benijden). [ZND 24 (1937)] || geluk III-1-4
geluksvogel; altijd geluk hebben chance-pin (< fr.): sjaospin (Diepenbeek), gelukkige tap: enne geløͅkkigen tap (Diepenbeek), geluksvogel: enne geløͅksvogel (Diepenbeek), gələksvōgəl (Diepenbeek), gelukzak: eͅnə gələksak (Diepenbeek) geluksvogel || Iemand die altijd geluk heeft. [ZND 35 (1941)] III-1-4
gemak gemak: ook ZND 23, 076  gemaoken (Diepenbeek), gəma͂k (Diepenbeek) gemak [ZND 01 (1922)] III-1-4
gemakkelijk gemakkelijk: ook materiaal znd 23, 77  gemekkelĕk (Diepenbeek), gəmeͅkələk (Diepenbeek) gemakkelijk [ZND 01 (1922)] III-1-4
gemaskerd persoon gemaskeerde: gəmaskērdə (Diepenbeek), vastenavondsgek: vastenavondsgek (Diepenbeek), vastenavondsman: vastenavondsman (Diepenbeek), verklede: verklede (Diepenbeek) Hoe heet: een gemaskerd persoon? [ZND 31 (1939)] III-3-2
gemeen gemeen: ook materiaal znd 23, 79  gemein (Diepenbeek), gəmeen (Diepenbeek) gemeen (smerig, slecht) [ZND 01 (1922)] III-1-4