e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Diepenbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
goed liggen goed: gut (Diepenbeek) Het kalf ligt goed in de baarmoeder: de voorpoten zullen het eerst naar buiten komen. [N 3A, 51] I-11
goed luisteren goed luisteren: goed l"steren (Diepenbeek), gut lø͂ͅstərən (Diepenbeek) goed luisteren [ZND 30 (1939)] III-1-1
goed passen goed passen: gut pāsǝ (Diepenbeek) Goed zitten of passen, gezegd van een kledingstuk. [N 62, 26a; MW] II-7
goede vleeskoe klaskoe: klāskōu̯w (Diepenbeek) Breedgebouwde en goed in het vlees zittende koe. [N 3A, 141b] I-11
goede vrijdag goede vrijdag: goeie vreidoag (Diepenbeek) De vrijdag in de week vóór Pasen, Goede vrijdag [Kaarvriediech]. [N 96C (1989)] III-3-3
goede week goede week: goei weik (Diepenbeek) De week vóór Pasen [gooj week, kaarwèch]. [N 96C (1989)] III-3-3
goede- opbrengst geven bijbrengen: bęi̯ǝbręŋǝ (Diepenbeek) Werkwoordelijke uitdrukking van het vorige lemma "de oogst levert goed op", "staat er goed voor". Zeer algemene uitdrukkingen als "(de oogst) staat goed" of "(de oogst) staat schoon" zijn hier niet opgenomen. Vergelijk ook het lemma ''groeien'' (1.1.4). [N 15, 12; monogr.; add. uit N 15, 10 en 11; L 5, 39; L 39, 39] I-4
goedheid goedheid: ook materiaal znd 24, 20  goedhĕt (Diepenbeek) goedheid [ZND 01 (1922)] III-1-4
goedkoop goedkoop: da s goeie koop (Diepenbeek) Dat is goedkoop [ZND 24 (1937)] III-3-1
goedkoopst bestekoop: bēstekoop (Diepenbeek) goedkoopst [ZND 24 (1937)] III-3-1