34172 |
goed liggen |
goed:
gut (Q071p Diepenbeek)
|
Het kalf ligt goed in de baarmoeder: de voorpoten zullen het eerst naar buiten komen. [N 3A, 51]
I-11
|
17786 |
goed luisteren |
goed luisteren:
goed l"steren (Q071p Diepenbeek),
gut lø͂ͅstərən (Q071p Diepenbeek)
|
goed luisteren [ZND 30 (1939)]
III-1-1
|
29029 |
goed passen |
goed passen:
gut pāsǝ (Q071p Diepenbeek)
|
Goed zitten of passen, gezegd van een kledingstuk. [N 62, 26a; MW]
II-7
|
34120 |
goede vleeskoe |
klaskoe:
klāskōu̯w (Q071p Diepenbeek)
|
Breedgebouwde en goed in het vlees zittende koe. [N 3A, 141b]
I-11
|
23796 |
goede vrijdag |
goede vrijdag:
goeie vreidoag (Q071p Diepenbeek)
|
De vrijdag in de week vóór Pasen, Goede vrijdag [Kaarvriediech]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23792 |
goede week |
goede week:
goei weik (Q071p Diepenbeek)
|
De week vóór Pasen [gooj week, kaarwèch]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
33024 |
goede- opbrengst geven |
bijbrengen:
bęi̯ǝbręŋǝ (Q071p Diepenbeek)
|
Werkwoordelijke uitdrukking van het vorige lemma "de oogst levert goed op", "staat er goed voor". Zeer algemene uitdrukkingen als "(de oogst) staat goed" of "(de oogst) staat schoon" zijn hier niet opgenomen. Vergelijk ook het lemma ''groeien'' (1.1.4). [N 15, 12; monogr.; add. uit N 15, 10 en 11; L 5, 39; L 39, 39]
I-4
|
19102 |
goedheid |
goedheid:
ook materiaal znd 24, 20
goedhĕt (Q071p Diepenbeek)
|
goedheid [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
21326 |
goedkoop |
goedkoop:
da s goeie koop (Q071p Diepenbeek)
|
Dat is goedkoop [ZND 24 (1937)]
III-3-1
|
21512 |
goedkoopst |
bestekoop:
bēstekoop (Q071p Diepenbeek)
|
goedkoopst [ZND 24 (1937)]
III-3-1
|