33909 |
hanetred |
hanekramp:
hǝnǝkramp (Q071p Diepenbeek)
|
Krampachtige beweging van de achterbenen. Het paard gaat als een haan en trekt bij het lopen één of beide achterbenen krampachtig op. Als paarden met deze afwijking een tijdje gestaan hebben, zijn ze erg stijf in de achterpoten. Vgl. het lemma ''krampig'' (7.14). Krampigheid en hanetred worden beschouwd als gebreken die verborgen kunnen blijven.' [A 48A, 40; N 8, 90c]
I-9
|
17811 |
hangen |
hangen:
hangen (Q071p Diepenbeek),
hanən (Q071p Diepenbeek),
haŋən (Q071p Diepenbeek),
hāngen (Q071p Diepenbeek)
|
hangen [ZND 25 (1937)], [ZND m]
III-1-2
|
28520 |
hangen van de zwerm |
hangen:
haŋǝ (Q071p Diepenbeek)
|
Het bevestigd zijn van de zwerm aan een tak, boomstam, struik of anderszins. [N 63, 34b; Ge 37, 104]
II-6
|
30695 |
hangladder |
hangledder:
haŋlɛdǝr (Q071p Diepenbeek),
rolhangledder:
rǫlhaŋlɛdǝr (Q071p Diepenbeek)
|
Ladder waarvan de ijzeren bomen van boven gebogen zijn en aan een blok of aan rollen bevestigd zijn. De gebogen gedeelten van de ladderbomen worden bij het gebruik in de dakgoot gehangen. De hangladder dient voornamelijk voor het schilderen van hoge gevels. [N 67, 63g; N 67, 63h; monogr.]
II-9
|
30489 |
hangsteiger |
zit:
zet (Q071p Diepenbeek)
|
Steiger waarop de dakdekker staat wanneer hij het onderste deel van de dakbedekking vervaardigt. De steiger bestaat uit vier planken die op zogenaamde steigerbokken rusten. Het geheel wordt met touwen aan de muur bevestigd. Zie ook het lemma 'Hangende steiger'. Het betreft daar een vergelijkbare steiger die door de metselaar wordt gebruikt. [N F, 11; N 64, 147a]
II-9
|
25147 |
hard waaien |
fel waaien:
föl wèèjen
fø͂ͅl wēͅən (Q071p Diepenbeek),
stormen:
sturme
stərmə (Q071p Diepenbeek)
|
hard waaien [boezen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25027 |
hard, luid |
hard:
haod (Q071p Diepenbeek)
|
hard klinkend [hard, luid] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
32728 |
harde voor, nog te ploegen akkerdeel |
ongeakkerde voor:
ǫngǝakǝrdǝ [voor] (Q071p Diepenbeek)
|
De harde voor is de naast de laatst geploegde voor gelegen strook vaste grond ter breedte van een voor, die bij de volgende ploeggang wordt losgesneden en omgekeerd. Benamingen voor deze "voor" zijn vaak ook toepasselijk op alle nog te ploegen voren: het nog te bewerken gedeelte van een akker die men bezig is te ploegen. De termen die de tweede helft van dit lemma vormen, benoemen het nog te ploegen akkerdeel in zijn geheel, maar zijn op een "harde voor" als onderdeel daarvan niet van toepassing. [JG 1a; N 11A, 129b + e + 137c]
I-1
|
33684 |
harde, lastige grond |
koude grond:
kāǝ grǫnt (Q071p Diepenbeek)
|
Harde, zware grond die moeilijk te bewerken is. [N 27, 33; R 3, 6; A 10, 4; monogr.]
I-8
|
30151 |
hardsteen |
graniet:
granet (Q071p Diepenbeek)
|
Grijsblauwe kalksteen die wordt gebruikt voor stoepen, trappen, vloeren, dorpels en trottoirbanden. De term 'arduin' wordt meestal gebruikt voor hardsteen die uit België afkomstig is. Hardsteen in gepolijste vorm is ook wel onder de naam 'graniet' bekend. De 'Naamse steen' is een harde, blauwe kalksteensoort, afkomstig uit groeven uit de omgeving van Namen die vaak wordt gebruikt voor dorpels. Hij is in kwaliteit vergelijkbaar met de 'Luikse steen'. Volgens de invuller uit L 270 werd de Naamse steen ook gebruikt voor plavuizen. [N 30, 55c-g; N 30, 56; monogr.]
II-9
|