e-WLD trefwoorden 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 1

TrefwoordBegrip: dialectopgave (plaats)Toelichting
hangen aanvliegen:   haŋǝ (Roermond), haken:   hange (Puth, ... ), honge (Puth), (blieve).  hange (Rimburg), hangen:   ange (Bilzen, ... ), angə (Sint-Truiden), aŋ(g)ə (Maaseik), aŋə (Maaseik, ... ), ha.ŋ.ə (Montzen), ha.ŋən (Bree), han (Zichen-Zussen-Bolder), han`en (Rosmeer), han`ə (Lummen), hang (Rijkhoven), hang-nge (Vijlen), hange (Afferden, ... ), hangen (Amby, ... ), hangken (Lommel), hangê (Zichen-Zussen-Bolder), hangë (Lanklaar), hangə (Beverlo, ... ), hanke (Hasselt), hanken (Neerpelt, ... ), hannen (Stokkem), hanən (Diepenbeek), haŋe (Mettekoven, ... ), haŋen (Kleine-Brogel), haŋə (Aalst-bij-St.-Truiden, ... ), haŋən (Diepenbeek, ... ), hānge (Beringen, ... ), hāngen (Bilzen, ... ), hāngə (Maastricht), hāŋə (Eynatten, ... ), hàŋə (Hasselt, ... ), hânge (Val-Meer), häŋən (Hamont), [Paragraaf: onregelmatige werkwoorden].  hange (Boorsem), hangen van de zwerm:   hangen (Achel, ... ), haŋǝ (Beek, ... ), hangende muur:   haŋǝ (Kerkrade), klemmen, stroppen van de zaag:   haŋǝ (Venlo), lusten:   hange (Vijlen), potten opstapelen:   haŋǝ (Ottersum), te groot zijn:   hāāngə (Nieuwenhagen), zweven:   hangen (Eisden) II-12, II-6, II-8, II-9, III-1-2, III-1-3, III-2-3, III-3-2