20905 |
hartig |
hartelijk:
hartələk (Q071p Diepenbeek)
|
een zoutachtige, pittige smaak hebbend (hartig, hartelijk) [N 91 (1982)]
III-2-3
|
21458 |
haten |
haten:
hoëten (Q071p Diepenbeek),
hōͅeten (Q071p Diepenbeek),
hoͅâtən (Q071p Diepenbeek),
niet kunnen lijden:
vaker gezegd
niet kunnen lijen (Q071p Diepenbeek)
|
Haten. [ZND 26 (1937)]
III-3-1
|
32977 |
haver |
haver:
hǭ.vǝr (Q071p Diepenbeek)
|
Avena sativa L. Men zaait ongeveer 200 kg haver per hectare. Zie afbeelding 1, b. [JG 1a, 1b; A 2, 31; L 35, 101; L lijst graangewassen, 3; Wi 50; monogr.; add. uit N 15, 1a]
I-4
|
32993 |
haverbel |
bel:
bɛl (Q071p Diepenbeek)
|
Haver heeft geen aren, maar bellen waarin de korrels zich bevinden. Zie afbeelding 1, b, 1. [JG 1a; monogr.; add. uit JG 1b]
I-4
|
33070 |
haverhok |
stuik:
stø̜̄.k (Q071p Diepenbeek)
|
Zie de toelichting bij het lemma ''graanhok, stuik, mandel'' (4.6.14). [N 15, 30b; JG 1b, 1c, 2c; Goossens 1963, krt. 38; monogr.]
I-4
|
33386 |
haverkist, hakselkist |
hakselton:
hɛksǝltǫn (Q071p Diepenbeek),
haverkist:
[haver]kis (Q071p Diepenbeek),
[haver]kīs (Q071p Diepenbeek)
|
De kist of bak waarin men het droge voer, tegenwoordig de haver, voor het paard bewaart. Deze kist staat meestal in de voergang in de paardestal. Vroeger werden er vooral ook haksel, soms zemelen, geplette haver, kaf of melasse in bewaard. De kist kan door een tussenwand verdeeld zijn. In het ene vak bewaart men dan meestal haver, in het andere iets anders. Soms zijn er meer dan twee vakken. Achter in het lemma staan enkele benamingen bijeen voor dit tussenschot. In het lemma wordt achter de codecijfers zoveel mogelijk met een cijfer vermeld in hoeveel delen de kist verdeeld was en wat er nog meer in bewaard werd dan de in het eerste lid van de woordtypen genoemde voedselsoort. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (haver) het lemma "haver" in aflevering I.4, nr 1.2.5 [N 5A, 59c en 72b; JG 1a en 1b; monogr.]
I-6
|
33994 |
haverzak |
eetbak:
ēi̯ǝt˱bak (Q071p Diepenbeek)
|
Zak, gevuld met haver, die men een ingespannen paard omhangt om het te laten eten. [N 13, 90; monogr.]
I-10
|
24480 |
hazelaar |
hazelnotenstruik:
hoezelneutenstruik (Q071p Diepenbeek),
hōəzelnotestrouk (Q071p Diepenbeek),
hazelstruik:
hoazəlstrōk (Q071p Diepenbeek)
|
hazelstruik [ZND 26 (1937)]
III-4-3
|
21000 |
hazelnoot |
hazelnoot:
haozelneut (Q071p Diepenbeek),
haozəlneut (Q071p Diepenbeek),
roomse noot:
rumsche neut (Q071p Diepenbeek)
|
hazelnoot [ZND 26 (1937)]
III-4-3
|
24320 |
hazenleger |
leger:
leəgər (Q071p Diepenbeek)
|
leger, ligplaats ve haas [DC 54 (1979)]
III-4-2
|