e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Diepenbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
heiligenprentje beeldje: bieldsje (Diepenbeek) Een heiligenprentje, santje, ter opwekking van de devotie. [N 96B (1989)] III-3-3
heimelijk tekens geven wenken: (Zie ook het hoofdstuk over het kaartspel [pag. 335-339].  wèinke (Diepenbeek), Bijv.  wèinke (Diepenbeek) Kaarttermen: Met geheimtaal of afgesproken tekens een kompaan informatie doorgeven. || Met gebaren en geheimtaal een kompaan bij het kaartspel informatie doorgeven, liefst zonder dat de tegenspelers dit merken. III-3-2
heizeis hak: hak (Diepenbeek), lapzeisse: lapsē̜.sǝ (Diepenbeek) Zeis of een soort hak waarmee men hei maait of zoden hakt. In de regel heeft de heizeis √©√©n handvat. [JG 1a, 1b] I-8
heizicht, heizeis lapzeisen: lǫpzē̜sǝn (Diepenbeek) Gereedschap om hei te maaien. In dit lemma zijn verwerkt de gegevens van de enqu√™tevraag naar ''de zeis om hei te maaien'' (I, 26b) en de vraag naar ''de zeis speciaal voor hei te maaien en russen te steken'' in N 18, vraag 77. Van Vessem wijst op pag. 99 ook al op het probleem dat veel informanten de zicht- en zeisbenamingen door elkaar heen gebruiken, omdat de overeenkomst tussen beide werktuigen erg groot is. Ook in dit lemma komen de zicht- en zeisbenamingen door elkaar heen voor. Men mag er niet van uitgaan dat de verschillende woordtypen steeds hetzelfde gereedschap aanduiden. Gemeenschappelijk is welde gebruiksmogelijkheid van dit gereedschap, namelijk om er hei mee te maaien. Een verschil tussen heizicht en heizeis kan zijn dat de heizicht twee handvaten heeft, terwijl de heizeis één handvat heeft. Het blad van de heizicht kan ook kleiner zijn en vooral korter dan dat van de heizeis.' [N 18, 77; I, 26b] II-4
heizode los- en stukploegen akkeren: akǝrǝ (Diepenbeek) [N 27, 16] I-8
hek aan de ingang van een wei barrier: brīr (Diepenbeek), gaard: gār (Diepenbeek), gōǝr (Diepenbeek), gǭu̯ǝr (Diepenbeek) In dit lemma zijn vooral de antwoorden ondergebracht van de vragen naar ø̄hek aan de ingang van een weiø̄ (N 14, 67), ø̄een (toegangs)hek, gevlochten van twijgen en opgehangen tussen twee stijlen, dat in een omheining is aangebracht of op een dam (in een sloot) is geplaatstø̄ (A 25, 5a), ø̄een hek, slag- of draaiboom op een doorgang naar akker of weide, of ter versperring van een weg in privaatbezitø̄ (L 19B, 6). [N 14, 67; A 25, 5a; L 19B, 6; Vld.; JG, 2c; monogr.] I-8
hekel hekel: hēkǝl (Diepenbeek) Plank met rechtop staande pinnen waar het vlas doorheen wordt getrokken. [L 1, a-m; L 26, 30; monogr.] I-5
helemaal, geheel en al aallijk: aolek (Diepenbeek, ... ), helegans: hielegans (Diepenbeek), rats: rats (Diepenbeek), totalenter: totaolenteër (Diepenbeek), totaolentêr (Diepenbeek), zalig: zaolig (Diepenbeek) helemaal, geheel en al III-4-4
hemel hemel: hi:məl (Diepenbeek) hemel [RND] III-3-3
hemelvaartsdag onze-heer-hemelvaart: s hier hiemelvoart (Diepenbeek) Hemelvaart, Hemelvaartsdag [Hiemelvaart, Himmelvaatsdag, Himmelvaat, Kriste hiemmelvaat]. [N 96C (1989)] III-3-3