20322 |
het einde van zijn leven |
de eind van zijn leven:
déjn vazə ljêêvən (Q071p Diepenbeek),
het eind van zijn leven:
’t eejn van ze leejven (Q071p Diepenbeek)
|
op het einde van zijn leven [ZND 34 (1940)]
III-2-2
|
19647 |
het gras maaien |
(het) gras afmaaien:
t grōəs ōfmä:ən (Q071p Diepenbeek),
t grōͅis ōͅfmēͅen (Q071p Diepenbeek),
maaien:
mēͅn (Q071p Diepenbeek)
|
het gras afmaaien [ZND 35 (1941)]
III-2-1
|
23742 |
het heilig hartbeeld laten introniseren |
intronisatie (<fr.) van het heilig hart:
intronisatie van `t heilig hat (Q071p Diepenbeek)
|
Een beeld van het H.Hart in het huisgezin laten introniseren, d.w.z. plechtig een ereplaats geven, door een parochiegeestelijke, wanneer die op huisbezoek komt. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
32952 |
het hooi is binnen |
is in:
es˱ ęi̯n (Q071p Diepenbeek)
|
Gevraagd werd naar de dialekt-weergave van de uitdrukking "Het hooi is binnen". In Q 100 vult de zegsman dan aan: "Het hooi is onder de pannen ... en den erme man is oet de sjuur." Het onderwerp van de gegeven uitdrukkingen is steeds: hooi. [N 14, 127]
I-3
|
34175 |
het kalf afdraaien |
afdraaien:
ǭv˱drē̜jǝ (Q071p Diepenbeek)
|
Het kalf met mechanische middelen ter wereld helpen. [N 3A, 54a]
I-11
|
32689 |
het land aftreden |
aftreden:
ǭ.ftriǝ (Q071p Diepenbeek)
|
Voordat men begint te ploegen, schrijdt men de akker langs twee tegenover elkaar gelegen zijden af, a) om het midden te bepalen als men bijeen gaat ploegen, b) om hem in gelijke stukken te verdelen, als men in panden gaat ploegen, c) om de vooraf of achteraf te ploegen hoek uit te zetten, als het een gerende akker betreft. De opgesomde termen, die alle "het land", "de akker", "de plak" e.d. als object veronderstellen, zijn ook toepasselijk op het schrijdend opmeten van het land in het algemeen. [N 11, 40; N 11A, 131a; JG 1a + lb; monogr.]
I-1
|
23609 |
het misboek omdragen |
misboek ronddragen:
meisboak ronddraogen (Q071p Diepenbeek)
|
Het misboek omdragen, van de epistel- naar de evangeliezijde van het altaar brengen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
34005 |
het paard leiden |
leiden:
lēǝn (Q071p Diepenbeek)
|
Het paard leiden of mennen door het met de teugels te sturen. Werkwoorden zoals varen en leiden werden niet door alle corresponenten gegeven. [N 8, 100 en 101b; Wi 25; monogr.]
I-10
|
34007 |
het paard met een dubbele lijn leiden |
guide:
gīt (Q071p Diepenbeek),
op dobbel kordeel gaan:
ǫp˱ dobǝl kǝrdil gon (Q071p Diepenbeek)
|
Het paard besturen met een lange teugel uit één stuk, die aan de ene kant van het gebit vertrekt, langs de hand van de voerman gaat en langs de andere kant weer aan het gebit bevestigd is (cf. lemma Dubbele Lijn). Bij deze dubbele lijn, die links én rechts naar de hand van de voerder komt, trekt men aan de kant van de richting die het paard moet inslaan. Werkwoorden zoals varen, leiden werden niet altijd opgegeven. [JG 1b; N 8, 101b-c; N 13, 30 en 35]
I-10
|
34006 |
het paard met een enkele lijn leiden |
bet de enkele kordeel varen:
bę dǝ ę.ŋkǝl kǫrdīl vǭ.rǝ (Q071p Diepenbeek),
op kordeel gaan:
ǫp kǫrdīl gǫn (Q071p Diepenbeek)
|
Het paard mennen met een lijn die uit twee delen bestaat, één dat via de rug van het paard de twee uiteinden van het gebit verbindt (cf. lemma Loenje), en een enkele lijn die aan het achterste einde van de eerste bevestigd is (cf. lemma Kordeel, Hotlijn). Die enkele lijn, het kordeel, houdt de voerman in de hand. Om het paard links te doen afslaan, houdt hij die strak gespannen; om het rechts te doen afzwenken, trekt hij met kleine schokjes (stuiklijn). Werkwoorden zoals varen en leiden werden niet door alle corresponenten gegeven. [JG 1b; N 8, 101a; N 13, 29; monogr.]
I-10
|