e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Diepenbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hoge waterdichte schoen toeschoen: touwsjoen (Diepenbeek) schoenen, hoge waterdichte ~ met waterkap [snöwschoen, tongschoen] [N 24 (1964)] III-1-3
hok opbinden toebinden: tǭu̯bęŋǝ (Diepenbeek) Het leggen van een band om de koppen van de schoven als deze in een hok bijeengezet worden. Het voorwerp van het werkwoord is steeds "hok, stuik". De volgorde van de varianten van het type binden is zoals in het lemma ''schoven binden'' (4.6.2). [N 15, 33; monogr.] I-4
holenduif grote tortelduif: Frings  grutə toͅtəldoͅu̯f (Diepenbeek), holduif: hooëldouf (Diepenbeek) holenduif (33 lijkt op een blauwe postduif, maar zonder witte stuit; broedt in holle bomen en de laatste tijd ook in stadstorens en muurgaten; roep [hoe-ò, hoe-ò, hoe, hoe] [N 09 (1961)] || Holenduif. III-3-2, III-4-1
holle steen dalle: dal (Diepenbeek  [(meervoud: dalǝ)]  ) Metselsteen die niet massief is. Holle stenen kunnen diverse vormen en afmetingen vertonen en worden onder meer gebruikt voor gewelven, zolderingen en lichte tussenmuren. Ze worden ook toegepast bij het opmetselen van rookkanalen en luchtkokers. Zie ook afb. 27. Het betreft daar een holle spie- of boogsteen. De woordtypen zwemsteen (L 289) en zwembrik (Q 12) verwijzen naar het feit dat holle stenen licht van gewicht kunnen zijn door het gebruik van poreuze grondstoffen als natuurbims, kunstbims of gegranuleerde hoogovenslakken; als bindmiddel wordt dan hydraulische kalk, cement of een mengsel van beide toegepast. [N 30, 54c] II-8
hommel hommel: ook in ZND 01, a-m  hommel (Diepenbeek) hommel [ZND 27 (1938)] III-4-2
homp, brok, klont klot: klot (Diepenbeek), kloͅt (Diepenbeek) kluit [ZND 28 (1938)] III-4-4
hond hond: hond (Diepenbeek, ... ), hoͅnd (Diepenbeek) hond [Willems (1885)], [ZND 21 (1936)] III-2-1
hondenhok hondskot: hoͅnskoͅt (Diepenbeek), hondsnest: hoͅnsnest (Diepenbeek), hoͅntsneͅi̯s (Diepenbeek) hondenhok [ZND 38 (1942)] III-2-1
hondenkar hondskar: honskɛr (Diepenbeek) Kleine kar die door een hond getrokken wordt en die voornamelijk gebruikt werd voor het vervoer van allerlei kleine hoeveelheden. [N 17, 15a; JG 1a; N G, 51; monogr] I-13
honderd frank honderd: ps. omgespeld volgens Frings.  hoͅnərt (Diepenbeek, ... ) 100 franc, een ~ (wit metaal) [N 21 (1963)] III-3-1