e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Diepenbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
klei, leem klei: klē (Diepenbeek), leem: lēm (Diepenbeek) Grijs- tot geelachtige, sterk samenhangende, enigszins klevende, vruchtbare grondsoort, ontstaan door afzetting van verweringsprodukten door rivieren. Leem is ook een kleiachtige grondsoort echter met een zandgehalte groter dan 20%. Zie ook het lemma ɛklei, leemɛ in wld II, afl. 8 (pottenbakker e.a.), blz. 31.' [N 27, 41; N 27, 33; N 18, 2 add.; N 18, 5 add.; N 15, add.; R 3, 6; A 10, 4; Wi 52, 53; Vld.; monogr.] I-8
klein in zijn soort verneppeling: vərnèppəling (Diepenbeek) iets dat klein is in zijn soort [piepeling, ruigte, geneuk] [N 91 (1982)] III-4-4
klein paard bidet: `bedī (Diepenbeek), bidi (Diepenbeek), poney: po`nę (Diepenbeek), pony: `pǫnę (Diepenbeek) Bedoeld is een paard dat lichter is dan een gewoon boerenpaard en dat men in de koets kan spannen. Een pony is lichter dan een bidet, die op zijn beurt niet zo zwaar als een ardenner is (P 49). Een dubbele pony is zwaarder dan een (enkele) pony of bidet (L 424). Een bidet, iets groter dan een pony, dient veelal als loop- en koetspaard (P 192, Q 168, 242). Een hit - waarbij eveneens een onderscheid tussen enkele en dubbele hit wordt gemaakt - kan vergeleken worden met een pony of bidet. Een ardenner is kort, dik en gedrongen (P 46), groter dan een pony maar kleiner dan een gewoon paard. Uit de antwoorden blijkt een sterke wisseling van de accentuering in pony en bidet. Pony met initiaal accent is aan het Nederlands, met finaal acent aan het Franse poney ontleend. De beginaccentuering in bidet gaat op een autonome ontwikkeling in de dialecten terug. Buiten de genoemde termen komen er nog een vrij groot aantal andere voor. Zie afbeelding 1. [JG la, lb, lc, 2c; N 8, 62a, 62b, 62c en 62d; A 4, 3; L 20, 3], [JG la, lb, lc, 2c; N 8, 62a, 62b, 62c en 62d; A 4, 3; L 20, 33] I-9
klein persoon halve was: halve waas (Diepenbeek) Klein van gestalte (klein van gestalte/postuur/was/bouw). [N 109 (2001)] III-1-1
klein van gestalte geduikt: gedoakt (Diepenbeek) Klein van gestalte (klein van gestalte/postuur/was/bouw). [N 109 (2001)] III-1-1
kleine neus klein neusje: klēin nø͂ͅisken (Diepenbeek), kleͅi noĕskən (Diepenbeek) een klein neusje [ZND 39 (1942)] III-1-1
kleingeld gepast (bn.): ps. omgespeld volgens Frings.  gəpāst (Diepenbeek), kleingeld: klegeld (Diepenbeek), klēgä[i}lt (Diepenbeek), ps. omgespeld volgens Frings.  klēgeͅilt (Diepenbeek), klēgeͅjlt (Diepenbeek) Klein geld [pasgeld, snuistergeld?] [N 21 (1963)] || kleingeld [ZND 28 (1938)] III-3-1
kleinwerk kleinwerk: kleinwerk (Diepenbeek) Het werk dat bestaat uit het maken van kleine kledingstukken. [N 59, 194a] II-7
klemmen, stroppen van de zaag pitsen: petsǝ (Diepenbeek) Het moeilijk door het hout gaan of klemmen van de zaag tijdens het zagen. De oorzaak hiervan is dat de zaagtanden onvoldoende gezet zijn en/of te bot zijn. [N 50, 43c; N 53, 28b-c; N 53, 28e; N 75, 118a-b] II-12
klep (van pet) klep: klap (Diepenbeek) klep van een pet [luif, luifel] [N 25 (1964)] III-1-3