23463 |
klokkentouw |
klokzeel:
klokzeel (Q071p Diepenbeek)
|
Het touw om de klok te luiden [klokketouw, klokkereep, klokkezeel?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
18385 |
klokrok |
klokrok:
Los omvangrijk.
klokrok (Q071p Diepenbeek)
|
Welke soorten kent U? Beschrijf hoe ze er uit zien (klokrok of geerrok, plooirok, hoepelrok etc.?)? [N 62 (1973)]
III-1-3
|
18230 |
klomp |
klomp:
eͅnne klomp (Q071p Diepenbeek),
klomp (Q071p Diepenbeek),
klômp (Q071p Diepenbeek),
klonk:
kloenk (Q071p Diepenbeek, ...
Q071p Diepenbeek,
Q071p Diepenbeek),
kluŋk (Q071p Diepenbeek, ...
Q071p Diepenbeek)
|
In het algemeen de benaming voor schoeisel dat is vervaardigd uit een uitgehold stuk hout. Er bestaan verschillende soorten klompen. Zie ook de lemmata ɛhoge klompɛ, ɛlage klompɛ etc.' [N 24, 70a; N 86, 46; A 15, 31b; L 36, 38; monogr.] || klomp || klomp (Frans: sabot) [klomp, blok] [N 24 (1964)] || klomp; Hoe heet een houten schoeisel (fr. sabot)? [ZND 36 (1941)]
II-12, III-1-3
|
18245 |
klompschoen |
klonkschoen:
kloenksjoen (Q071p Diepenbeek)
|
klompschoen (zwart) bestaande uit een houten zool en een lederen schoenachtig bovengedeelte [N 24 (1964)]
III-1-3
|
23280 |
kloosterorde |
*regel (<lat.):
enə strèŋə rēgəl (Q071p Diepenbeek),
orde:
e streng ōrden (Q071p Diepenbeek),
ən strèŋ ordn (Q071p Diepenbeek)
|
Een strenge orde (kloosterorde geef aan of het woord mannelijk, vrouwelijk of onzijdig is. [ZND 40 (1942)]
III-3-3
|
30642 |
klopkwast |
klopborstel:
klǫp˱bǫsǝl (Q071p Diepenbeek)
|
Platte kwast met lang, veerkrachtig haar die bij het imiteren van eikehout wordt gebruikt om de in watersaus getrokken houtvezels splinterig te maken. [N 67, 37a; div.]
II-9
|
25030 |
klotsen van vloeistoffen |
klotsen:
klotsən (Q071p Diepenbeek)
|
het geluid dat vloeistoffen maken bij het golven en botsen van de golven tegen elkaar of tegen een wand [klotsen, kwatsen, palsen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18120 |
kloven |
doorkappen:
doorkappen (Q071p Diepenbeek),
dǭrkapǝn (Q071p Diepenbeek),
kloven:
kloven (Q071p Diepenbeek)
|
Kloven in de hand (kenen, sprongen, reten, sjrongen). [N 109 (2001)] || Nadat het dier bestorven is, wordt het in twee delen verdeeld door het in de ruggegraat door te kappen. Soms laat men de ruggegraat aan één kant zitten en kapt men de ribben aan de andere kant los. Beide delen worden vervolgens apart verwerkt. [N 28, 89; Veldeke 32, 69; monogr.]
II-1, III-1-2
|
22659 |
klucht |
klucht:
klucht (Q071p Diepenbeek),
komedie:
kommede (Q071p Diepenbeek)
|
een kort toneelstuk waarin een komisch geval uit het dagelijks leven op grappige wijze wordt behandeld [klucht, knod, stop, grauw] [N 112 (2006)] || Een kort toneelstuk waarin een komisch geval uit het dagelijks leven op grappige wijze wordt behandeld [klucht, knod, stop, grauw]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
19469 |
kluit |
eitje:
eikes (Q071p Diepenbeek),
kluit:
klø͂ͅtən (Q071p Diepenbeek),
steenkoolgruis vermengd met leem en water, samengeperst in \'n ovalen ijzeren vorm
klōͅt (Q071p Diepenbeek)
|
bollen die gevormd worden uit kolengruis, leem en water [ZND 36 (1941)] || kluit, steenkoolbriket [ZND 28 (1938)]
III-2-1
|