e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Diepenbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
komkommer komkommer: komkommer (Diepenbeek) [ZND 41 (1943)] I-7
konijn konijn: knēͅn (Diepenbeek) konijn [ZND 42 (1943)] III-2-1
konijnenhol pijp: pɛ.p (Diepenbeek) konijnenhol [DC 55 (1980)] III-4-2
koning koning: k"neŋ (Diepenbeek), kōͅning (Diepenbeek), køneŋ (Diepenbeek) koning [RND], [ZND 28 (1938)] III-3-1
koning en vrouw van een kleur in een hand bruid: broad (Diepenbeek, ... ), ich heb de broowt van haten (Diepenbeek), koning en koningin: ich heb hatte keuning en keuningin bedēn (Diepenbeek) Bij het kaartspel vormen "keuning en dam"de "broad", terwijl "dam en gek"de klèin broad vormen. || Ik heb den heer en de vrouw van harten samen (bij het kaartspel). [ZND 40 (1942)] || Kaarttermen: Koning en dame. III-3-2
koning in het kaartspel koning: keuning (Diepenbeek), kø.nIŋ (Diepenbeek), kø͂ͅnen (Diepenbeek), puntje onder de e  kēning (Diepenbeek), Vgl. keuning en èin: koning en een kale kaart.  keuning (Diepenbeek) En hoe [noemt u van het kaarspel] de [verschillende] plaatjes? - II. Koning. [DC 52 (1977)] || Kaarttermen: Koning. || Koning: Hoe heet schoppen heer of schoppen koning (in een kaartspel)? [ZND 42 (1943)] III-3-2
koning van de rosmolen molenboom: mø̄lǝbōm (Diepenbeek) De grote, staande as in rosmolens. De koning is aan de onderzijde voorzien van een trekbalk en aan de bovenzijde van een spoorwiel. [N D, 28] II-3
koningin koningin: kø̄neŋen (Diepenbeek, ... ), moeder: mojǝr (Diepenbeek), mujǝr (Diepenbeek) Het enige volmaakt vrouwelijke dier in een bijenkolonie. Geslachtelijk is de koningin gelijk aan de werkbij, maar in het larvestadium is de aanstaande koningin gevoed met hoogwaardige voedingsstoffen, de koninginnegelei, en de werkbij niet. In ieder volk is slechts één koningin aanwezig. Haar enige taak bestaat in het leggen van eieren. Zij kan bevruchte of onbevruchte eieren leggen. Uit de bevruchte eieren ontstaan werkbijen of eventueel koninginnen, uit de onbevruchte komen de darren. Een koningin kan een leeftijd van vier à vijf jaar bereiken. Is zij niet meer in staat eieren te leggen en daardoor nutteloos geworden voor de kolonie, dan wordt de oude koningin vervangen door een nieuwe. [N 63, 12d; S 3, L 1a-m; JG 1a + 1b; JG 2b-5, 12; R 3, 42; Ge 37, 37; A 9, 3; monogr.] II-6
koninginnebroed koninginnedoppen: kø̄neŋenǝdøp (Diepenbeek) De cellen met daarin de larven, waaruit later de koninginnen ontstaan. [N 63, 24c] II-6
koninginnecel, moerdop koninginnedop: kø̄neŋenǝdop (Diepenbeek) Cel waarin de koningin of moer uitgebroed wordt. Ze lijkt niet op de werkbijcel of darrecel. Binnenin is deze grote cel rond. In één volk kunnen belangrijke verschillen in afmetingen der verscheidene moedercellen bestaan. Hoe groter ze zijn, des te beter kan de koningin of moer, die erin geboren moet worden, zich ontwikkelen. Elke koninginnecel bevat in zich de mogelijkheid van een zwerm. Het aantal moercellen varieert bij de verschillende bijenvolken. [N 63, 13d; S 3; JG 1b; JG 2b-5, 11; Ge 37, 38; monogr.] II-6