25412 |
kop verwijderen |
afhouwen:
ǭfhō(w)ǝn (Q071p Diepenbeek),
afsnijden:
afsnijden (Q071p Diepenbeek)
|
Nadat de kop afgehuid is, wordt hij van het lijf gesneden of gehakt. [N 28, 44; monogr.]
II-1
|
33137 |
kopdorser |
kopdorser:
kǫp˱dǫ.sǝr (Q071p Diepenbeek)
|
Bij deze vroege gemotoriseerde dorsmachine werden de schoven met de aren (de kop van de schoof) naar voren in de machine geschoven. Het eigenlijke dorsen gebeurde in een trommel met ijzeren pinnen of tanden die doet denken aan een hekel. Zie afbeelding 12. [N 14, 6a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
21644 |
kopergeld |
kopergeld:
ps. omgespeld volgens Frings.
kopərgeͅjlt (Q071p Diepenbeek)
|
koperen of bronzen geldstukken [rode loop?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
24193 |
koperwiek |
koperwiek:
Frings
kōpərwik (Q071p Diepenbeek)
|
koperwiek (21 lijkt op zanglijster [019], maar met rossige plek op zij en vleugel; alleen op trek en s winters, meestal in grote troepen; roep schril [srieieieie]; zachte zang [N 09 (1961)]
III-4-1
|
19582 |
kopje |
jatte (fr.):
žat (Q071p Diepenbeek),
groot met oor
žat (Q071p Diepenbeek),
kopje:
køpkə (Q071p Diepenbeek),
køͅpkə (Q071p Diepenbeek),
klein zonder oor
koͅpkə (Q071p Diepenbeek),
tas:
gewoonlijk met oor
tās (Q071p Diepenbeek),
groot komvormig maar ondiep zonder oor
tās (Q071p Diepenbeek)
|
kopje, tas [ZND 28 (1938)], [ZND 45 (1946)], [ZND 45 (1946)]
III-2-1
|
33987 |
kopnet |
kopnet:
kǫpnęt (Q071p Diepenbeek)
|
Vliegennet dat alleen over het hoofd van het paard wordt gehangen. [JG 1a, 1b; N 13, 83a]
I-10
|
32684 |
koppelhaak, koppelketting |
trekel/trikkel:
tri.kǝl (Q071p Diepenbeek),
trī ̞.kǝl (Q071p Diepenbeek)
|
De in dit lemma verenigde termen betreffen het verbindingsstuk ( + evt. onderdelen) tussen het zwenghout van het trekdier en de kam of stelboog. Dat was meestal - en vooral bij de oude voetploeg - een korte ketting met een haak aan de uiteinden. Vaak echter bestond dit koppelstuk uit twee haken, twee ringen of een haak en een ring die onderling door een draaihaak verbonden waren, of kon volstaan worden met een haak, een open schakel of een ring zonder meer. Bij de latere ijzeren wentelploeg met voorkar kon het zwenghout rechtstreeks aan de haak van de stelboog worden vastgemaakt. Sommige opgaven benoemen dan ook de vaste haak die deel uitmaakt van de grindelstang ofwel de tot de breedteregeling behorende beweegbare haak. De bovengenoemde of een daarop gelijkende ketting werd - en enkele van de onderstaande termen wijzen daar al op - eveneens gebruikt om de eg met het zwenghout te verbinden. Men zie daarom ook het lemma Egketting ca. [JG 1b + 1e + 2c; JG 2b-4, 2c; N 11, 35; N 11 A, 95b + 99c]
I-1
|
33967 |
koppelteugel, koppelstang |
koppelkettel:
kǫpǝlkętǝl (Q071p Diepenbeek)
|
Verbinding tussen de bitten van de paarden van een tweespan, of teugel die het haam van het bijdehandse paard (het paard dat bestuurd wordt) met het bit van het vandehandse paard (het rechtse paard van een twee- of driespan) verbindt. [N 13, 36]
I-10
|
19325 |
koppig |
koppig:
kø̜pex (Q071p Diepenbeek),
ook materiaal znd 28, 31
koͅppĭg (Q071p Diepenbeek),
kəpeͅx (Q071p Diepenbeek)
|
[JG 1a; A 48A, 41a; N 8, 64h]koppig [ZND 01 (1922)]
I-9, III-1-4
|
33929 |
kopriem |
frontail:
frǫntai̯ (Q071p Diepenbeek),
kopriem:
kǫprī.m (Q071p Diepenbeek),
nakriem:
nakrī.m (Q071p Diepenbeek)
|
Evenals bij de halster is er aan het hoofdstel een kopriem. Bij de halster ligt de kopriem achter de oren van het paard, waar hij bij het hoofdstel vóór de oren over het voorhoofd van het paard loopt. Bij enkele opgaven is het vaak niet uit te maken of het om de vorm kieuwriem of kiefriem gaat. Gekozen werd voor de vorm kief. [JG 1a; N 13, 25] || Leren riempje van de halster dat achter de oren van het paard doorloopt. [JG 1a]
I-10
|