18568 |
bandje om de kraag vast te zetten |
klommel:
klummel (Q071p Diepenbeek)
|
het bandje op de kraag dat diende om deze eventueel vast te zetten (lummel?) [N 59 (1973)]
III-1-3
|
18563 |
bandje over de mouw aan de onderkant |
pat (<fr.):
cfr. WNT: pat (I) [van fr. patte], bet. 2): oneig., als kleermakersterm; ook in den verkl. patje. Een korte strook of lap die met het eene uiteinde aan een deel van het kledingstuk is bevestigd en aan het andere uiteinde door middel van een knoop wordt vastgemaakt.
pait (Q071p Diepenbeek)
|
een bandje over de mouw aan de onderkant (pat?) [N 59 (1973)]
III-1-3
|
18322 |
bandschort met borststuk |
voordoek:
veureug (Q071p Diepenbeek),
vjeureug (Q071p Diepenbeek)
|
schort met borststuk en schouderbanden [schortel, scholk, sjutsel] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
19114 |
bang |
bang:
ni baŋ zeͅn (Q071p Diepenbeek)
|
(Niet bang zijn), duw maar. [ZND 23 (1937)]
III-1-4
|
21633 |
bankbiljet |
bankbriefje:
ps. omgespeld volgens Frings.
baŋkbrefkə (Q071p Diepenbeek),
briefje:
ps. omgespeld volgens Frings.
brēfkə (Q071p Diepenbeek)
|
bankbiljet, banknoot, een ~ [briefke?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
31319 |
bankschroef |
schroefbank:
šrūf˱baŋk (Q071p Diepenbeek)
|
In het algemeen het werktuig dat door metaalbewerkers wordt gebruikt om werkstukken vast te zetten. Het bestaat uit twee bekken waarvan de ene aan de werkbank is bevestigd en de andere door middel van een draadspil open en dicht kan worden gedraaid. Tussen de bekken wordt het te bewerken voorwerp vastgeklemd. Het lemma bevat ook benamingen voor de staartbankschroef en de parallelbankschroef. De staartbankschroef is aan de onderzijde voorzien van een pin waarmee dit werktuig in of aan de werkbank kan worden vastgemaakt. De parallelbankschroef ontleent haar naam aan het feit dat de klemvlakken van de bekken ervan zich bij het open- en dichtdraaien evenwijdig van respectievelijk naar elkaar toe bewegen. Dit type bankschroef wordt met behulp van schroefbouten op het werkvlak van de werkbank vastgezet. De staartbankschroef is doorgaans gesmeed uit staal terwijl de parallelbankschroef meestal uit gietstaal is vervaardigd. Zie ook afb. 57. Een aantal Vlaamse zegslieden (K 353, P 176b) kennen verder nog lichte en zware bankschroeven. Het is echter niet duidelijk welk type bankschroef zij hiermee bedoelen. [N 33, 204a; N 64, 31a-b; N 66, 12a-b; monogr.]
II-11
|
24120 |
barmsijs |
berpje:
berpke (Q071p Diepenbeek),
Frings
beͅrpkə (Q071p Diepenbeek)
|
barmsijs || sijs: barmsijs (12,5 bruin, met steeds rood voorhoofd en zwart sikje; alleen in sommige jaren op trek; gewoonten als sijs [006]; ook in mast- en berkenbos; twee soorten [N 09 (1961)]
III-4-1
|
18173 |
barrevoets |
barrevoets:
barrevoets (Q071p Diepenbeek),
berrevets (Q071p Diepenbeek),
berrəvots (Q071p Diepenbeek),
barvoets:
bervĕts (Q071p Diepenbeek),
bervoits (Q071p Diepenbeek),
op zijn blote voeten:
up sən blutə vyit (Q071p Diepenbeek)
|
barrevoets [ZND 19 (1936)] || blootvoets [RND]
III-1-3
|
21781 |
bascule |
bascule:
baskōͅl (Q071p Diepenbeek)
|
Weeginstrument met vaste vloer (bascule). [N 18 (1962)]
III-3-1
|
23344 |
basiliek |
basiliek (<lat.):
baselīēk (Q071p Diepenbeek)
|
Een basiliek. [N 96A (1989)]
III-3-3
|