e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Diepenbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kous met knoopjes overschoen: euversjoen (Diepenbeek) kousen met knoopjes die over de gewone kousen worden gedragen [slopkouse, sjlopehaoze, sjloebe] [N 24 (1964)] III-1-3
kous: algemeen kous: koos (Diepenbeek), kōs (Diepenbeek), 006a brØk  kōs (Diepenbeek), Het versjielt tùssn n zok; n koos en ne goeie kersaant? - n Zok kumt tot bove den énkel; n koos tot onnere knei en ne goeie kersaant kumt... alle zondaoge. [kersaant: vrijer]  koos (Diepenbeek), n kousen]: koos (Diepenbeek) kous || kous (bedekt de voet en het been tot vlak onder of tot boven de knie) [ZND 16 (1934)] || kous, lange beenbekleding [haos, hous, sjtrump [N 24 (1964)] || Kous. Wat is de juiste uitspraak van kous (beenbekleding) ? [ZND 47 (1950)] III-1-3
kousenband kousenband: kosebint (Diepenbeek) kousenband om het bovenbeen [bendel, binjel haozebendel, ongerbinjel, kousenbendel] [N 24 (1964)] III-1-3
kousenmand stopmandje: waar al het gerief voor te stoppen in zat  stoͅpmēͅi̯ntjə (Diepenbeek) mand; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-1-3
kousenwol strikgaren: strekgōͅn (Diepenbeek), wollen garen: walle gaun (Diepenbeek) hoe heet het wollen garen waarmee kousen worden gebreid ? [ZND 42 (1943)] III-1-3
kouter kouter: kō.tǝr (Diepenbeek), kouteren: kō.tǝrǝ(n) (Diepenbeek) Het lange smalle mes dat (achter de voorschaar) aan de ploegboom is bevestigd en dat bij het ploegen de voor vertikaal afsnijdt. [N 11, 31.I.c; N 11A, 85b; JG 1a + 1b; A 26, 4a; L 1 a-m; L 28, 40; Lu 4, 4a; S 19; monogr.] I-1
kraag col (fr.): kol (Diepenbeek), kraag: kraog (Diepenbeek, ... ), kroxskə (Diepenbeek), krōx (Diepenbeek), krōͅg (Diepenbeek), krǭx (Diepenbeek) Deel van een kledingstuk. De omgevouwen of opstaande rand langs de halsopening van een jas, japon, overhemd enz. [N 62, 31c; MW; monogr.] || hemdsboord || Hoe noemt U: de kraag [N 62 (1973)] || kraag [ZND 28 (1938)] || Kraagje (verkleinwoord). [DC 58 (1983)] II-7, III-1-3
kraag van een kraagmantel kraag: krōͅx (Diepenbeek) kraag, zeer brede ~ van een kraagmantel (vero) [pellerien] [N 23 (1964)] III-1-3
kraagmantel kraagmantel: krōͅxmantəl (Diepenbeek), pelerine (<fr.): pellerin (Diepenbeek) een ouderwetse kraagmantel (pellerine?) [N 59 (1973)] || kraagmantel (vero) [kariek, karrik] [N 23 (1964)] III-1-3
kraaien, gezegd van de haan kukeluken: køkǝløkn (Diepenbeek) [N 19, 49; Vld.; monogr.] I-12