17579 |
kroeshaar |
kroezelen:
kroezele (Q071p Diepenbeek)
|
Kroeshaar (kroezelen, kroezelhaar). [N 109 (2001)]
III-1-1
|
20120 |
krols |
lopig:
lø̄pex (Q071p Diepenbeek)
|
loops, geslachtsdriftig ve kat [N 19 (1963)]
III-2-1
|
25010 |
krom, met bochten |
krom:
krómp (Q071p Diepenbeek),
krömp (Q071p Diepenbeek)
|
afwijkend van een rechte lijn met een of meer bochten [krom, kromp, slom] [N 91 (1982)] || krom
III-4-4
|
23381 |
kroonluchter |
luster:
luster (Q071p Diepenbeek)
|
Een veelarmige lamp in de kerk, luchter, kroonluchter. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
22182 |
kropduif |
kropper:
kröpper (Q071p Diepenbeek)
|
Kropduif.
III-3-2
|
26454 |
kropgat |
afloop:
ǭflōp (Q071p Diepenbeek),
kropkot:
krǫpkuǝt (Q071p Diepenbeek),
kropskot:
krǫpskūǝt (Q071p Diepenbeek)
|
Het gat dat zich midden in de loper bevindt en waarin het te malen graan loopt. Kweern in het woordtype kweernoog (l 331) verwijst naar de in die plaats gebruikelijke term voor de handmolen. Zie het lemma ɛhandmolenɛ.' [N O, 18o; A 42A, 35; N D, 8; Sche 53; Vds 129; Jan 128; Coe 93; Grof 119; N O, 18h]
II-3
|
20805 |
kruidnagel |
groffelsnagel:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m, 15-10
groͅffesnagel (Q071p Diepenbeek)
|
een kruidnagel (specerij, met een scherpe smaak, in de vorm van een spijker; Fr. clou de girofle) [ZND 01u (1924)]
III-2-3
|
22580 |
kruidwis |
kruidwis:
kroëtweis (Q071p Diepenbeek)
|
De bos kruiden die op 15 augustus gewijd werd, de kruidwis [krüdwis, kroetwusj]. [N 96C (1989)]
III-3-2
|
22701 |
kruidwis wijden |
kruidwis wijden:
kroëtweis weiën (Q071p Diepenbeek),
{ja}:
bestaat nog
/ (Q071p Diepenbeek)
|
Bestaat (bestond?) het gebruik op die dag een kruidwis te wijden? [ZND 17 (1935)] || De wijding van de kruiden op 15 augustus [der kroetwusj zeëne]. [N 96C (1989)]
III-3-2
|
26082 |
kruien |
varen:
vǭrǝn (Q071p Diepenbeek)
|
Een last met de kruiwagen vervoeren. [N 18, 100 add; Wi 33; S 19; L 29, 4; L 1a-m; RND 97; A 42, 13 add + 16 add; monogr.]
I-13
|