e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Diepenbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kruisdagen kruisdagen: kreusdoag (Diepenbeek) De drie dagen vóór Hemelvaartsdag, de kruisdagen [krütsdaag, kruusdaog]. [N 96C (1989)] III-3-3
kruisen kruiswaarts spieën: krø̜jswjats spęjǝ (Diepenbeek) De spijlen op verschillende hoogtes kruisvormig in de korf steken. Het aanbrengen van spijlen in de bisschopskorf en zwanehals kan men alleen door middel van kruisspijlen. In andere gevallen brengt men ze aan om de korfdoek bol te spannen. [N 63, 7b] II-6
kruisen, kruisdagen? kruisen: krö:sn (Diepenbeek), krö:zər (Diepenbeek) kruisen [RND] III-3-3
kruisje aan een kettinkje kruisje: kreuske (Diepenbeek) Een kruisje, aan een kettinkje om de hals gedragen. [N 96B (1989)] III-3-3
kruisje van de rozenkrans kruisje van de paternoster: kreuske van de paternoster (Diepenbeek) Het kruisje aan de rozenkrans. [N 96B (1989)] III-3-3
kruiskruid kruisjeskruid: ook: vog6lkro6t*  ɛkrəskəskroət (Diepenbeek), vogelkruid: voogəlkraoət (Diepenbeek), ook: kr6sk6skro6t*  ɛvogəlɛkroət (Diepenbeek) kruiskruid [DC 60a (1985)] || Kruiskruid (senecio 5 tot 50 cm groot. De bladeren zijn bochtig veerspletig, kaal of licht spinnewebachtig behaard; de bloemen staan in kleine, langwerpige hoofdjes, straalbloemen ontbreken, de schijfbloemen ontbreken; omwindselblaadjes met zwarte top ( [N 92 (1982)] III-4-3
kruisprocessie kruisprocessie (<lat.): kreusprecêse (Diepenbeek) De processie die tijdens de kruisdagen gehouden wordt voor een goede oogst, de kruisprocessie . [N 96C (1989)] III-3-3
kruisspin kruisspin: krøͅspeͅn (Diepenbeek) kruisspin, spin met wit kruis op de rug die radvormig web maakt [N 26 (1964)] III-4-2
kruissteek kruissteek: krø̄sstik (Diepenbeek) Steek waarbij de draad kruislings komt te liggen. Volgens Van Dale (s.v. ø̄kruissteekø̄) gelijk aan de flanelsteek. Zie ook het lemma ɛflanelsteekɛ. Volgens informanten gebruikt men deze steek om de naad plat af te werken (L 163), voor de zoom van mantels of dikke stof (L 298a), om de zoom vast te zetten (L 299) en om iets vast te maken aan de binnenkant (K 353). Zie afb. 36.' [N 59, 64; N 62, 15c; N 62, 16a] II-7
kruisteken kruis: kreus (Diepenbeek) Een kruisteken [kruis, krèùs/kröös, kruus, kruuts, kruusteiken?]. [N 96B (1989)] III-3-3