26443 |
kunststeen |
kunststeen:
kunststeen (Q071p Diepenbeek)
|
Nagemaakte, gegoten molensteen. De kunststeen is harder dan de natuursteen en vergt niet zoveel onderhoud. Als grondstof voor de kunststeen kunnen diverse steensoorten als carborundum, kwarts en amaril gebruikt worden. Het materiaal wordt gebroken, gesorteerd op fijnheid en met een speciale cement of kit in de gewenste vorm gegoten of geperst. Evenals de Franse steen bestaat de kunststeen uit twee lagen, een ballastlaag en een maallaag van ongeveer 15 cm waarin al kerven gegoten zijn met daartussen een zachtere vulling in een andere kleur. [N O, 17g; N O, 17f; Vds 185; Jan 175; Coe 118; Grof 140]
II-3
|
19863 |
kussen |
pan:
pan (Q071p Diepenbeek)
|
Een uit brons of gietijzer vervaardigd kussen waar het uiteinde van de molenboom in rust en ronddraait. Het kussen is ingewerkt in een vierkant houten of stenen blok. Zie ook afb. 75 en de toelichting bij het lemma ɛsteenɛ. Vanderspickken maakt in de lemmata ɛpan-kussenɛ (Vds 72) en ɛpan-kasseiɛ (Vds 87) geen onderscheid tussen een arduinen steen of een metalen kussen. De opgaven uit het materiaal die specifiek verwijzen naar een steen zijn overgeplaatst naar het lemma ɛsteenɛ.' [Vds 87]
II-3
|
19632 |
kussensloop |
kuswindel:
køi̯sweŋəl (Q071p Diepenbeek, ...
Q071p Diepenbeek,
Q071p Diepenbeek)
|
de kussensloop (waarin het hoofdkussen wordt gestoken) [ZND 17 (1935)] || kussensloop [ZND 01 (1922)] || kussensloop; overtrek van een hoofdkussen [ZND 02 (1923)]
III-2-1
|
18657 |
kussentje op het hoofd |
wrong:
vrungk (Q071p Diepenbeek)
|
kussentje op het hoofd bij het dragen van korven [vritsjel, wusj] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
19314 |
kwaadspreekster |
kwaaitong:
koͅi̯tong (Q071p Diepenbeek)
|
vrouw die gaarne kwaadspreekt [ZND 29 (1938)]
III-1-4
|
21727 |
kwajongensstreek |
bagatel (<fr.):
Van Dale: bagatel (<Fr.), zaak van geen betekenis, kleinigheid.
bagətèl (Q071p Diepenbeek)
|
min of meer onschuldige kindergrap [bate(n), bake(n)] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
24341 |
kwaken |
keken:
kei̯ǝkǝn (Q071p Diepenbeek),
kwaken:
kwākǝn (Q071p Diepenbeek, ...
Q071p Diepenbeek)
|
Het geluid dat de koninginnen maken net vóór ze uit de cel komen. Waarschijnlijk luistert de jonge, nog niet uitgelopen moer, of zij antwoord van een mogelijke mededingster krijgt op dit gekwaak. Als dit niet het geval is, kan ze de moercel verlaten. [N 63, 32a; N 63, 33a; Ge 37, 43] || Roepen, gezegd van de eenden. [L 37, 8b]
I-12, II-6
|
28516 |
kwaker |
kwaker:
(mv)
kwākǝrs (Q071p Diepenbeek)
|
Koningin die vlak vóór het uit de cel komen een dof, kwakend geluid laat horen. [N 63, 32b; N 63, 32a; N 63, 33b]
II-6
|
25311 |
kwart el, maat van 17 cm |
kwart:
kwaart (Q071p Diepenbeek)
|
de maat die een lengte aangeeftt van 17 cm, 1/4 deel van een el [kwaart, vierndeel, ferrel, verrel] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24201 |
kwartel |
kwakkel:
kwakkel (Q071p Diepenbeek, ...
Q071p Diepenbeek,
Q071p Diepenbeek),
Frings
kwakəl (Q071p Diepenbeek),
kwakkerkwakel:
kwakkerkwakel (Q071p Diepenbeek)
|
kwartel [Willems (1885)], [ZND 01 (1922)], [ZND 29 (1938)] || kwartel (18 kleine uitgave van patrijs [098], wat anders gekleurd en nu veel zeldzamer; zomervogel; vroeger erg geliefd vanwege de roep [kwik, wik-wik] [N 09 (1961)]
III-4-1
|