23583 |
meerstemmige mis |
gezongen mis:
gezoengen meis (Q071p Diepenbeek)
|
Een meerstemmige mis, muziekmis. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
21273 |
meester |
meester:
heei huilt vuel va vaoer en moer, va Pa en Ma, va nunk en Taant, va ne meester en va ne geboer, va ne schreünwèrker (Q071p Diepenbeek),
hēe hy(3)̄lt v"l va vōͅder en mūder, va pā en mā, van nūnk en tānt, va mēster en gebūr, van den timmerman (Q071p Diepenbeek),
hēe hylt voil va vōͅeder en muder, va pā en mā, van nunk en tānt, va mēster en gebur, van den timmerman (Q071p Diepenbeek),
mēstər (Q071p Diepenbeek)
|
(school)meester [RND] || Hij houdt veel van Vader en Moeder, van Pa en Moe, van Oom en Tante, van Meester en Buurman, van den Timmerman [ZND 44 (1946)]
III-3-1
|
22496 |
meetje steken |
schraampje zaaien:
sjrumpke zèe (Q071p Diepenbeek),
sjrumpke zê`n (Q071p Diepenbeek)
|
het spel waarbij men centen werpt in een bepald vak [meetje steken, mitjezzen, flikken] [N 112 (2006)] || Werpspel: met geldstukken naar een sjroom ggoien vanop een bepaalde afstand. Wie het dichtst bij de streep gooit wint. Wie buiten de zijstrepen belandt, gooit toi en verliest sowieso.
III-3-2
|
31342 |
meetlat, duimstok |
maatlat:
mǭtlat (Q071p Diepenbeek)
|
Een in centimeters en/of duimen (inches) verdeelde maatstok van hout of metaal. Het woordtype zollstock (Q 116, Q 121c) duidt een vouwbare meetlat ter lengte van een meter of meer aan die men in de broekzak kan opbergen. Zie ook afb. 74. [N 33, 263; N 64, 84; N 66, 3; monogr.]
II-11
|
28868 |
meetlint |
meter:
meter (Q071p Diepenbeek)
|
Een oprolbaar ± 150 cm lang meetlint, vervaardigd van linnen en inwendig van koperdraad voorzien om het rekken of krimpen tegen te gaan (Gerritse, pag. 21). Zie afb. 2. [N 59, 2; N 62, 69]
II-7
|
24210 |
meeuw algemeen |
meeuw:
mief (Q071p Diepenbeek)
|
meeuw [Willems (1885)]
III-4-1
|
22458 |
mei |
mei:
mee steken (Q071p Diepenbeek)
|
de tak, struik of vlag die geplaatst wordt op huizen in aanbouw [N 112 (2006)]
III-3-2
|
33337 |
meid, dienstmeid |
maagd:
māxt (Q071p Diepenbeek),
mǭx (Q071p Diepenbeek),
mǭxt (Q071p Diepenbeek)
|
Meid is een noordelijke vorm, een samentrekking uit maged, maagd. Kok en keukense slaan op de keukenmeid. Dienstbode is een expansie uit de (Noord-)Nederlandse standaardtaal. [L 1, a-m; L 1u, 156; L 38, 10; RND 118; R 12, 30; S 6 en 23; Wi 6; monogr.]
I-6
|
24582 |
meidoorn |
doorn:
[dju.n*]
djoon (Q071p Diepenbeek),
doornenhaag:
[dju.n6ho.6g*]
djonehaog (Q071p Diepenbeek),
rode haagdoorn:
zie ook ZND01, a-m en ZND24, 039b, apart ingevoerd
roeie haagdjoon (Q071p Diepenbeek),
witte haagdoorn:
zie ook ZND01, a-m en ZND24, 039b, apart ingevoerd
haogdjōn, witte (Q071p Diepenbeek)
|
haag- of meidoorn, met rode bloemen [ZND 24 (1937)] || haag- of meidoorn, met witte bloemen [ZND 24 (1937)] || meidoorn, vrucht (Crataegus) [DC 69 (1994)]
III-4-3
|
24331 |
meikever |
kever:
ook in ZND 01u, 159 en ZND 16, 005;
kɛjvər (Q071p Diepenbeek),
koninkje:
ook in ZND 01u, 159 en ZND 16, 005; kleine rode kop
keuningske (Q071p Diepenbeek),
meikever:
meekièver (Q071p Diepenbeek),
mulder:
ook in ZND 01u, 159 en ZND 16, 005;
moͅller (Q071p Diepenbeek),
ook in ZND 01u, 159 en ZND 16, 005; witachtrig
moller (Q071p Diepenbeek),
ronkkever:
ook in ZND 01u, 159 en ZND 16, 005;
roenkkièver (Q071p Diepenbeek)
|
meikever [ZND 01 (1922)]
III-4-2
|