e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Diepenbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
meerstemmige mis gezongen mis: gezoengen meis (Diepenbeek) Een meerstemmige mis, muziekmis. [N 96B (1989)] III-3-3
meester meester: heei huilt vuel va vaoer en moer, va Pa en Ma, va nunk en Taant, va ne meester en va ne geboer, va ne schreünwèrker (Diepenbeek), hēe hy(3)̄lt v"l va vōͅder en mūder, va pā en mā, van nūnk en tānt, va mēster en gebūr, van den timmerman (Diepenbeek), hēe hylt voil va vōͅeder en muder, va pā en mā, van nunk en tānt, va mēster en gebur, van den timmerman (Diepenbeek), mēstər (Diepenbeek) (school)meester [RND] || Hij houdt veel van Vader en Moeder, van Pa en Moe, van Oom en Tante, van Meester en Buurman, van den Timmerman [ZND 44 (1946)] III-3-1
meetje steken schraampje zaaien: sjrumpke zèe (Diepenbeek), sjrumpke zê`n (Diepenbeek) het spel waarbij men centen werpt in een bepald vak [meetje steken, mitjezzen, flikken] [N 112 (2006)] || Werpspel: met geldstukken naar een sjroom ggoien vanop een bepaalde afstand. Wie het dichtst bij de streep gooit wint. Wie buiten de zijstrepen belandt, gooit toi en verliest sowieso. III-3-2
meetlat, duimstok maatlat: mǭtlat (Diepenbeek) Een in centimeters en/of duimen (inches) verdeelde maatstok van hout of metaal. Het woordtype zollstock (Q 116, Q 121c) duidt een vouwbare meetlat ter lengte van een meter of meer aan die men in de broekzak kan opbergen. Zie ook afb. 74. [N 33, 263; N 64, 84; N 66, 3; monogr.] II-11
meetlint meter: meter (Diepenbeek) Een oprolbaar ± 150 cm lang meetlint, vervaardigd van linnen en inwendig van koperdraad voorzien om het rekken of krimpen tegen te gaan (Gerritse, pag. 21). Zie afb. 2. [N 59, 2; N 62, 69] II-7
meeuw algemeen meeuw: mief (Diepenbeek) meeuw [Willems (1885)] III-4-1
mei mei: mee steken (Diepenbeek) de tak, struik of vlag die geplaatst wordt op huizen in aanbouw [N 112 (2006)] III-3-2
meid, dienstmeid maagd: māxt (Diepenbeek), mǭx (Diepenbeek), mǭxt (Diepenbeek) Meid is een noordelijke vorm, een samentrekking uit maged, maagd. Kok en keukense slaan op de keukenmeid. Dienstbode is een expansie uit de (Noord-)Nederlandse standaardtaal. [L 1, a-m; L 1u, 156; L 38, 10; RND 118; R 12, 30; S 6 en 23; Wi 6; monogr.] I-6
meidoorn doorn: [dju.n*]  djoon (Diepenbeek), doornenhaag: [dju.n6ho.6g*]  djonehaog (Diepenbeek), rode haagdoorn: zie ook ZND01, a-m en ZND24, 039b, apart ingevoerd  roeie haagdjoon (Diepenbeek), witte haagdoorn: zie ook ZND01, a-m en ZND24, 039b, apart ingevoerd  haogdjōn, witte (Diepenbeek) haag- of meidoorn, met rode bloemen [ZND 24 (1937)] || haag- of meidoorn, met witte bloemen [ZND 24 (1937)] || meidoorn, vrucht (Crataegus) [DC 69 (1994)] III-4-3
meikever kever: ook in ZND 01u, 159 en ZND 16, 005;  kɛjvər (Diepenbeek), koninkje: ook in ZND 01u, 159 en ZND 16, 005; kleine rode kop  keuningske (Diepenbeek), meikever: meekièver (Diepenbeek), mulder: ook in ZND 01u, 159 en ZND 16, 005;  moͅller (Diepenbeek), ook in ZND 01u, 159 en ZND 16, 005; witachtrig  moller (Diepenbeek), ronkkever: ook in ZND 01u, 159 en ZND 16, 005;  roenkkièver (Diepenbeek) meikever [ZND 01 (1922)] III-4-2